ECLI:NL:RBUTR:2003:AK3475

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/110814-02
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en afpersing met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 12 september 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte en zijn medeverdachten. De zaak betreft een poging tot diefstal met geweld en afpersing, waarbij op 21 december 2002 in een woning aan het Mereveldplein te De Meern een jongeman om het leven is gekomen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben op geraffineerde wijze geprobeerd een groot geldbedrag van het slachtoffer te beroven. Tijdens de uitvoering van dit plan is er door een van de medeverdachten met een vuurwapen geschoten, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte zich niet heeft bekommerd om de risico's van hun gewelddadige plannen.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geoordeeld dat er geen redenen zijn om deze ontvankelijkheid in twijfel te trekken. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De rechtbank heeft ook de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast.

De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank de inhoud van het dossier en de verklaringen van de betrokkenen in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte volledig verantwoordelijk is voor zijn daden, gelijk aan zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal met geweld en afpersing, waarbij de dood van het slachtoffer is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/110814-02
Datum uitspraak: 12 september 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. W.J. Ausma
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
(verdachte)
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Utrecht te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juni 2003, 26 augustus 2003 en 29 augustus 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 26 augustus 2003 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk, zijnde geen redenen gebleken, die aan de ontvankelijkheid in de weg staan.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
Bewijsoverweging:
De precieze toedracht van de schietpartij, die gevolgd is op de aankomst van (slachtoffer) bij de woning van medeverdachte H. V. is de rechtbank niet duidelijk geworden, terwijl zij onvoldoende aanknopingspunten ziet om hiernaar nader onderzoek te (doen) verrichten. Dit geldt zowel ten aanzien van (slachtoffer), die dodelijk is getroffen, als ten aanzien van verdachte en medeverdachte S., die door respectievelijk vier kogels en één kogel gewond zijn geraakt. Het is echter - alle beschikbare gegevens in aanmerking genomen - uiterst onaannemelijk dat (slachtoffer) om het leven is gekomen anders dan door één of twee kogels, verschoten door één of meer van de vijf in de woning aanwezige verdachten. (De rechtbank verstaat hierna onder "verdachte en zijn medeverdachten": de vijf op 21 december 2002 in de woning aanwezige verdachten.)
Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer:
* Op 20 december 2002 en 21 december 2002 is er overleg geweest tussen de medeverdachten H. V., O. en S. over een geldvordering die de medeverdachten O. en S. hadden op medeverdachte H. V. en zijn zakenpartner (...).
* Tijdens deze gesprekken is gesproken over een groot geldbedrag ten bedrage van ongeveer
Euro 300.000,00, althans een aanzienlijk geldbedrag, dat door (slachtoffer) op 21 december 2002 naar de woning van medeverdachte H. V. zou worden gebracht in het kader van een wisseltransactie.
* Uit verklaringen van medeverdachte H. V. blijkt dat er een plan is gemaakt dat verdachte en zijn medeverdachten (slachtoffer) het geld afhandig zouden maken en dat (slachtoffer), medeverdachte H. V. en eventuele andere personen in de woning zouden worden vastgebonden met tie-wraps.
* Verdachte is op 21 december 2002 door de medeverdachte B. gevraagd mee te gaan naar De Meern. Uit de verklaring van S. blijkt dat verdachte en medeverdachte B. geld zouden krijgen voor de verrichte diensten.
* Verdachte is samen met medeverdachte B., in bezit van een vuurwapen, als eerste naar de woning van medeverdachte H. V. gegaan om poolshoogte te nemen. Toen bleek dat medeverdachte H. V. alleen was, heeft medeverdachte B. de medeverdachten gebeld dat het veilig was.
* In de woning van medeverdachte H. V. zijn tie-wraps aangetroffen. Gelijksoortige tie-wraps zijn ook in de schuur bij de woning van medeverdachte O. aangetroffen.
* Uit verklaringen van medeverdachte H. V. blijkt dat medeverdachte O. de tie-wraps in de woning uit zijn binnenzak heeft gehaald en in zijn handen heeft gehouden.
* Verdachte heeft in opdracht van medeverdachte S. sigarettenpeuken teruggedaan in het pakje, omdat er geen peuken mochten worden achtergelaten in de woning van medeverdachte H. V..
* Op het moment dat er werd geklopt, stond iedereen op. Medeverdachte B. is meegelopen met medeverdachte H. V.. Verdachte zelf is meegelopen naar de hal.
* (slachtoffer) is de woning binnengekomen. De gang, de hal en de keuken waren onverlicht.
* De medeverdachte B. heeft ten minste driemaal met het vuurwapen geschoten vanuit de keuken in de richting van de gang. Er is eveneens met een ander vuurwapen geschoten.
* (slachtoffer) is om het leven gekomen door één of meer kogels, waarvan de herkomst niet is kunnen worden vastgesteld.
Voor de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte laatstelijk in de woning op de hoogte geweest is van het plan en daarmee heeft ingestemd.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Verweer van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting namens de verdachte aangevoerd dat uit het dossier niet is komen vast te staan dat er op 21 december 2002 sprake is geweest van een poging tot diefstal met geweld en afpersing van de kant van verdachte en zijn medeverdachten. De raadsman stelt dat het zeer goed mogelijk is dat H. V. de Turken wilde betalen, maar van (...) daar het geld niet voor kreeg. Wellicht heeft H. V. (slachtoffer) in verband met een lucratieve wisseldeal of smoes met geld naar De Meern gelokt. Deze deal dan wel de ontmoeting met de Turken had in de andere woning aan het Mereveldplein dienen plaats te vinden. V. was dan met het geld naar de andere woning gegaan, had de Turken hun deel gegeven en had het restant op laten halen door zijn zoon. V. zou zich door zijn zoon laten vastbinden en het zou lijken alsof H. V. geripd was. Daarnaast stelt de raadsman de mogelijkheid dat de Turken hun geld zouden ophalen en ter plaatse werden geconfronteerd met (slachtoffer). H. V. zou dan als bemiddelaar zijn opgetreden om (slachtoffer) te bewegen het geld aan hen af te staan.
Tevens heeft de raadsman ter terechtzitting namens de verdachte aangevoerd dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet van verdachte in de zin van medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde. Verdachte was niet van op de hoogte van de plannen van de medeverdachten en wist niet dat de medeverdachte B. op pad is gegaan met een vuurwapen. Vereist is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans op het gevolg ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar er naar het oordeel van de rechter van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, heeft gehandeld met (grove) onachtzaamheid, maar niet met voorwaardelijk opzet op het gevolg.
Tot slot heeft de raadsman namens verdachte een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte (slachtoffer) voor moest zijn, voordat (slachtoffer) zou schieten. Verdachte moest het vuurwapen beetpakken om het van zich af te wenden.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman, gelet op bovenstaande bewijsoverweging, de stukken en het onderzoek ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien.
Op grond daarvan is tevens niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Reeds hierom kan dan ook geen sprake zijn van noodweer(exces).
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Voorts is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot:
- diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
en
- afpersing,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte en zijn mededaders hebben op 21 december 2002 in een woning aan het Mereveldplein te De Meern op geraffineerde en doordachte wijze gepoogd (slachtoffer) van een groot geldbedrag te beroven. Verdachte is voorbij gegaan aan de risico's die dit plan met zich mee kon brengen. Er is sprake geweest van een nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Eén van de medeverdachten was in bezit van een vuurwapen en heeft hiermee ten minste driemaal geschoten. Verdachte en zijn medeverdachten zijn er aldus niet voor teruggeschrokken om zwaar geweld tegen medemensen te gebruiken en verdachte heeft zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet bekommerd;
- Het resultaat van dit delict is dat op brute wijze aan een jongeman het leven ontnomen is en dat aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed is toegebracht. Een dergelijk delict draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 januari 2003, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld op 27 januari 2000 ter zake van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk en een geldboete van f 750,00.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Leger des Heils, d.d. 28 maart 2003, opgemaakt door de heer P. Baak, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormeld feit en rekening houdend met de persoon van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
Gelet op de uitvoeringshandelingen die verdachte heeft verricht en de stilzwijgendheid waarmee hij heeft deelgenomen aan het ten laste gelegde, is naar het oordeel van de rechtbank de verdachte volledig verantwoordelijk, gelijk aan zijn medeverdachten.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- Telefoon, kleur grijs, Nokia 6550,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de telefoon aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.H. Weijsenfeld, voorzitter,
M.L. van der Bel en F.M.D. Aardema, rechters,
bijgestaan door mr. A. van Beek, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2003.