Parketnummer : 16/029031-03
Datum uitspraak : 14 augustus 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. H.P. Verheijen
G/T: Nee
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
[persoonsgegevens].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2003.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van ruim vier maanden in cocaïne heeft gehandeld. Verdachte verkocht de cocaïne soms met anderen, waarbij verdachte telkenmale de organisator was.
Verdachte en zijn mededaders verkochten de cocaïne op straat, waarbij de rechtbank verdachte sterk aanrekent dat de verkoop onder meer plaatsvond bij een jongerencentrum.
Verdachte heeft met zijn handelwijze de volksgezondheid ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financieel gewin.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 juni 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 22 juli 2003, opgemaakt door J. Lieuwma, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van 365 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte groot 320 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
- een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een leerstraf van 76 uren, bestaande uit het volgen van het Dader-slachtoffer Leerproject van 40 uren en het volgen van de Budgetteringscursus van 36 uren.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormeld feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. De rechtbank zal daarbij rekening houden met de persoon van verdachte en het feit dat de voorlopige hechtenis sinds 2 mei 2003 is geschorst.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 365 (driehonderdenvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 320 (driehonderdentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 160 (honderdenzestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 (tachtig) dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht
EN
een leerstraf, te weten het deelnemen aan het Dader-slachtoffer Leerproject, voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht
EN
een leerstraf, te weten het volgen van de Budgetteringscursus, voor de duur van 36 (zesendertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Bender, voorzitter,
J.P. Killian en E.J. van Rijssen, rechters,
bijgestaan door mevrouw mr. A.M.C.E. Tamis, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2003.