ECLI:NL:RBUTR:2003:AH8735
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van vorderingen tussen Zorg en Zekerheid en huisarts
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht zich gebogen over een geschil tussen Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid U.A. en [gedaagde], een huisarts. De kern van het geschil betreft de vraag of de vordering van [gedaagde] is verjaard en of hij zich kan beroepen op verrekening van zijn vordering met die van Zorg en Zekerheid. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid tot verrekening ontstaat op het moment van onverschuldigde betalingen door Zorg en Zekerheid, die plaatsvonden op 20 oktober en 20 november 1998. Zorg en Zekerheid heeft zich pas op verjaring beroepen in een brief van 3 mei 2001, wat betekent dat de vordering van [gedaagde] niet automatisch verjaard is door het verstrijken van de termijn. De rechtbank wijst erop dat het rechtsgevolg van een geslaagd beroep op verjaring pas intreedt nadat het beroep is gedaan.
De rechtbank concludeert dat het beroep van Zorg en Zekerheid op verjaring van de vordering van [gedaagde] wordt verworpen. Dit houdt in dat de vordering van [gedaagde] verder beoordeeld moet worden. Zorg en Zekerheid heeft de hoogte van de vordering van [gedaagde] betwist en stelt dat de stukken die door [gedaagde] zijn ingediend onvoldoende zijn om de vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om zijn vordering nader te onderbouwen en heeft Zorg en Zekerheid de mogelijkheid gegeven om hierop te reageren. De zaak is vervolgens aangehouden voor verdere behandeling.
De beslissing van de rechtbank is dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door [gedaagde].