ECLI:NL:RBUTR:2003:AF9255

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/028074-02
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en heling van waardevolle goederen door verdachte

Dit vonnis is gewezen door de rechtbank te Utrecht op 28 mei 2003, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2003. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder medeplegen van oplichting en heling van waardevolle goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van heling van goederen die van diefstal afkomstig waren, en heeft daarbij een afzetmarkt voor deze gestolen goederen gecreëerd. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het deelnemen aan een organisatie die zich richtte op het plegen van misdrijven, wat gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweegbracht, vooral bij oudere mensen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er maatregelen opgelegd, waaronder de verbeurdverklaring van een rekening en de onttrekking aan het verkeer van een pepperspray. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen, en de verdachte is verplicht om een bedrag van € 31.161,76 te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank heeft de inhoud van de bijlagen bij het vonnis als hier ingevoegd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/028074-02
Datum uitspraak: 28 mei 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. O.E. de Jong
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ten aanzien van feit 2 de enige feitelijkheid waaraan zijn cliënt heeft meegewerkt het overhandigen van de brief met daarin de machtiging van [SvS] is geweest. Deze feitelijkheid is geconstrueerd door de politie. Dit was nooit gebeurd als de politie daar niet om had laten vragen. [K], dan wel [v.S], werd daardoor bewogen iets te doen wat hij anders had nagelaten (Tallon).
De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat het tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie zou moeten leiden.
Ten aanzien van dit verweer van verdachte is de rechtbank van oordeel dat dit verweer geen doel treft. Op het moment dat de bank aan [K], dan wel [v.S], al dan niet op instigatie van de politie om een door de broer van [S] ondertekend machtigingsformulier vroeg, stond het opzet op oplichting reeds vast, blijkende uit het zich voordoen als de broer van [S] door verdachte en het geven van de opdracht om het aandelenpakket van [S] te verkopen.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Medeplegen van opzetheling;
Ten aanzien van feit 2
Medeplegen van poging tot oplichting;
Ten aanzien van feit 3 en 4
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- het hierna te noemen, door de verdachte ter terechtzitting en tegenover de politie erkende, (ad informandum gevoegde) feit, die door de officier van justitie ter bepaling van de strafmaat bij de ten laste gelegde feiten zijn gevoegd;
- de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van de verdachte.
Nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat het door de verdachte erkende ad informandum gevoegde feit onder de aandacht van de rechter zal worden gebracht en dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd, zal de rechtbank rekening houden met het ad informandum gevoegde feit, zoals vermeld in bijlage IV waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van heling van waardevolle goederen, terwijl hij wist dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Hij heeft hierdoor een afzetmarkt voor gestolen goederen gecreëerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot oplichting en medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Met deze feiten waren grote geldbedragen gemoeid, afkomstig van personen die door hun hoge leeftijd als een makkelijke prooi konden worden bestempeld. Door het wekken van vertrouwen en het doen voorkomen of de financiële situatie van het slachtoffer terzake van de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten slecht zou zijn, is van de kwetsbare positie waarin deze persoon verkeerde op schandelijke wijze misbruik gemaakt.
Voorts hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) bij het slachtoffer inzake het onder 2 bewezenverklaarde feit doen voorkomen dat zijn huis verbouwd en opgeknapt moest worden voor een prijs die vele malen te hoog was voor het werk dat daartoe diende te worden verricht.
Met name de gewetenloosheid waarmee verdachte en zijn medeverdachte(n) te werk gingen weegt voor de rechtbank zwaar.
De bewezenverklaarde feiten brengen in de maatschappij in het algemeen en bij slachtoffers van dergelijke feiten in het bijzonder gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Voorts heeft verdachte deel genomen aan een organisatie die wel bewust op zoek was naar potentiële slachtoffers. Door een dergelijke organisatie die feiten pleegt als voornoemd, worden gevoelens angst en onveiligheid veroorzaakt in de maatschappij, met name bij oudere mensen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 december 2002, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld maar niet eerder voor soortgelijke feiten.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 27 februari 2003, opgemaakt door K.L. Dekker, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten en rekening houdend met de persoon van verdachte, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer:
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- pepperspray, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp, bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven is aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan van misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Voornoemd voorwerp zal daarom onttrokken worden aan het verkeer.
Verbeurdverklaring:
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- rekening op naam van [S] à EURO 59.000,- ;
is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met behulp van dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, het onder 3 bewezenverklaarde is begaan.
Voornoemd voorwerp zal daarom verbeurd worden verklaard.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- mobiele telefoon, merk Nokia;
- notitie met opschrift "Bolle";
- agenda;
- bankbescheiden;
- meerdere rekeningen, brieven, en twee agenda's;
- kentekenbewijs, kenteken XBDD37;
- rekeningen en een opnamebewijs à EURO 25.000,-
- rekening en briefje aangetroffen in keuken,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, welke vordering als bijlage V aan dit vonnis is gehecht. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van € 66.161,76 en vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 750,-, ten gevolge van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op
- post 1, te weten een bedrag van € 35.000,-- en
- post 3, de immateriële schade ten bedrage van € 750,-,
is niet van zo eenvoudige aard dat deze onderdelen van de vordering zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten,
- bij wijze van voorschot met betrekking tot post 1 (zie bijlage V)€ 25.000,--
- ten aanzien van post 3 (zie bijlage V): € 6.161,76
Totaal € 31.161,76
De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 45, 47, 57, 140, 326, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (drie) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: rekening op naam van [S] à EURO 59.000,-.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: pepperspray.
Gelast de teruggave van de volgende voorwerpen aan verdachte:
- mobiele telefoon, merk Nokia;
- notitie met opschrift "Bolle";
- agenda;
- bankbescheiden;
- notities, meerdere rekeningen, brieven, en twee agenda's;
- kentekenbewijs, kenteken XBDD37;
- notities, betreffen rekeningen en een opnamebewijs à EURO 25.000,-
- notities, betreft rekening en briefje aangetroffen in keuken,
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende te Utrecht, bij wijze van voorschot, ten dele toe tot een bedrag van € 31.161,76 (zegge eenendertigduizend en honderdeneenenzestig EURO en zesenzeventig EUROcent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe voor zover deze ziet op de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 998,-- (zegge negenhonderd acht en negentig EURO), vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 31.161,76 (zegge een en dertig duizend honderd en een en zestig EURO en zesenzeventig EUROcent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 285 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs P.C. Santema, voorzitter, J.M. Bruins en J.P. Killian, rechters,
bijgestaan door mr. M.C.O.M. Tilman, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2003.