ECLI:NL:RBUTR:2003:AF8832

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 02/1042
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging burgerlijke status in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amersfoort, dat zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing om zijn burgerlijke status in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet te wijzigen, ongegrond heeft verklaard. Eiser, geboren in Somalië en sinds 1993 woonachtig in Nederland, verzocht op 14 september 2001 om zijn status van gehuwd naar ongehuwd te wijzigen. Dit verzoek werd afgewezen omdat eiser bij zijn inschrijving in de GBA in 1994 had verklaard gehuwd te zijn. Eiser stelde dat hij niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen die zijn ongehuwde status konden aantonen, gezien de situatie in Somalië. Hij voerde aan dat er sprake was van miscommunicatie en dat hij de naam van zijn vriendin had opgegeven in plaats van die van zijn echtgenote.

De rechtbank oordeelde dat de gegevens in de GBA aan hoge eisen van betrouwbaarheid moeten voldoen en dat wijziging van deze gegevens alleen kan plaatsvinden op basis van overtuigend bewijs. De rechtbank concludeerde dat eiser geen documenten had overgelegd die voldeden aan de eisen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA). De rechtbank wees erop dat de verklaring van eiser van 9 december 1994, waarin hij aangaf ongehuwd te zijn, niet in overeenstemming was met zijn eerdere verklaring van 12 augustus 1994. De rechtbank kon ook geen rekening houden met een document dat eiser ter zitting overhandigde, omdat dit document na het bestreden besluit was ingediend.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn burgerlijke status onjuist was. De rechtbank benadrukte dat de wetgever een gesloten systeem van brondocumenten heeft vastgesteld en dat zonder de juiste documenten geen wijziging van de gegevens in de GBA kan plaatsvinden. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 02/1042
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amersfoort,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 april 2002 waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 december 2001 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd de door eiser verzochte wijziging van persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) door te voeren.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 maart 2003.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D. Gurses.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. N. Boelens en B. van der Post, werkzaam bij de gemeente Amersfoort.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
Eiser, geboren op [dag] 1971 te [plaats], Somalië, is sedert november 1993 woonachtig in Nederland. Op 12 augustus 1994 zijn de persoonsgegevens van eiser in de GBA van de gemeente Maassluis opgenomen. Bij het door hem ondertekende 'formulier opneming in het persoonsregister' van gelijke datum heeft eiser aan de gemeente Maassluis opgegeven in 1990 in Mogadishu te zijn gehuwd met [echtgenoe], geboren in 1973 te en woonachtig in Mogadishu, Somalië.
Op 14 september 2001 heeft eiser verweerder verzocht zijn burgerlijke status in de GBA te wijzigen van gehuwd naar ongehuwd. Als bijlage bij dat verzoek heeft eiser een afschrift van de GBA van de gemeente Amersfoort overgelegd, gedateerd 23 augustus 2001, waaruit blijkt dat eiser - conform zijn hiervoor genoemde opgave - geregistreerd staat als gehuwd met [echtegenote], geboren op 00-00-1973. Als huwelijksdatum staat vermeld 00-00-1990. Voorts heeft eiser als bijlage toegevoegd een, in het kader van zijn aanvraag om toelating als vluchteling, opgemaakt rapport van gehoor van 9 december 1994. In dit rapport heeft eiser aangegeven ongehuwd te zijn en nooit gehuwd te zijn geweest, geen relatie en geen kinderen te hebben.
Bij brief van 6 december 2001 heeft verweerder eiser kennis gegeven van zijn voornemen om niet over te gaan tot wijziging van zijn persoonsgegevens in de GBA, aangezien eiser bij eerste inschrijving in de gemeente Maassluis op 12 augustus 1994 heeft verklaard gehuwd te zijn. De verklaring van 9 december 1994 dat hij ongehuwd is stemt daar niet mee overeen.
Eiser heeft op 16 januari 2002 tegen dit besluit bezwaar bij verweerder aangetekend en aangevoerd dat er sprake is van miscommunicatie, hij was van mening dat gevraagd werd naar de naam van zijn vriendin toen hij naar Nederland kwam en deze naam heeft hij opgegeven.
Nadat eiser zijn bezwaar op de hoorzitting van 13 maart 2002 nader heeft toegelicht, heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 11 april 2002 vervolgens het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 21 mei 2002 beroep tegen dit besluit ingesteld.
Standpunten partijen
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij niet in staat is, gezien de situatie in Somalië, om gelegaliseerde documenten of andere bewijzen te overleggen die kunnen aangeven dat hij ongehuwd is. Hij dient dan ook van die verplichting te worden ontheven. Verweerder is voorts voorbijgegaan aan de familierechtelijke consequenties nu eiser inmiddels een kind heeft van [partner] met wie hij al jaren samenwoont. Het onderzoek is onzorgvuldig en ondeskundig verricht, verweerder had navraag dienen te verrichten. Eiser verzoekt de rechtbank voorts zijn in Nederland wonende broer en zus te horen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet tot wijziging kan worden overgegaan omdat eiser geen documenten als bedoeld in artikel 36, tweede lid, sub a tot en met d van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) heeft overgelegd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij pogingen om die documenten te verkrijgen heeft ondernomen. Eiser wordt voorts niet in staat gesteld een verklaring onder ede afleggen omdat deze verklaring in strijd zou zijn met hetgeen eiser eerder op 12 augustus 1994 heeft verklaard. Artikel 37, derde lid, van de Wet GBA staat aan wijziging van die gegevens in de weg. De verklaring van eiser van 9 december 1994 en verklaringen van familieleden van eiser kunnen niet worden aangemerkt als verklaringen als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e van de Wet GBA.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 36, tweede lid van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan,
ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke
daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge het derde lid van artikel 37 van de Wet GBA worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de algemene en fundamentele functie van de gegevens opgenomen in de GBA met zich brengt dat die gegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid dienen te voldoen. De mate van zekerheid omtrent de juistheid van die gegevens is afhankelijk van de wijze van verkrijging en vaststelling daarvan en wordt in belangrijke mate bepaald door de regeling omtrent de bronnen waaraan gegevens ontleend mogen worden en de procedures voor opneming van de gegevens uit die bronnen in de GBA.
Bezien in het licht van die betrouwbaarheid kunnen de gegevens van een in de GBA ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden - na overtuigend bewijs - worden gewijzigd en dan nog uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd.
Daartoe heeft de wetgever in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA bepaald dat verweerder gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, slechts kan ontlenen aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e van dat artikellid. Het betreft derhalve een gesloten systeem van brondocumenten waarbij uit een 'lager' document gegevens mogen worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd.
Dit exclusieve stelsel van bronnen brengt met zich dat indien aan geen van de in de wet genoemde bronnen het gegeven kan worden ontleend, het desbetreffende gegeven niet in de GBA wordt opgenomen dan wel wordt gewijzigd.
De rechtbank stelt vast dat de gemeente Maassluis ten aanzien van eiser op 12 augustus 1994 een persoonskaart heeft opgemaakt waarop eiser conform zijn aangifte als gehuwd staat geregistreerd. Gelet op het in die tijd geldende artikel 28 Besluit Bevolkingboekhouding, dat bepaalde dat de invulling van gegevens op de persoonkaart en de daarin aan te brengen wijzigingen of aanvullingen dient te geschieden door middel van een schrijfmachine, en het gegeven dat het gehuwd zijn met machineschrift en niet met potlood op de persoonskaart is ingevuld, moet worden vastgesteld dat destijds is beoogd op grond van het door eiser ondertekende 'formulier opneming in het persoonsregister' een formele registratie van de gehuwdenstatus te laten plaats vinden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat door eiser geen geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder a tot en met d van de Wet GBA is overgelegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, gezien eisers eerdere verklaring over zijn burgerlijke status van 12 augustus 1994, dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiser niet behoeft te worden toegelaten tot het, ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte, afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e van de Wet GBA.
Nu eiser, na zijn aangifte daartoe als gehuwd in de GBA is ingeschreven, kan een dergelijke verklaring, zonder bijkomende nieuwe - naar objectieve maatstaven gemeten betrouwbare - gegevens, niet tot de gevraagde wijziging leiden omdat die verklaring in strijd komt met het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Wet GBA. Aannemelijk is dan immers dat de gegevens onjuist kunnen zijn.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat hetgeen eiser met betrekking tot zijn huidige burgerlijke status heeft aangevoerd, te weten dat een en ander berustte op een miscommunicatie en hij de naam van zijn vriendin had opgegeven, de rechtbank niet voldoende geloofwaardig overkomt om aan te nemen dat er sprake is van nieuwe gegevens als hiervoor bedoeld. Eiser heeft bij het gehoor van 9 december 1994 immers verklaard geen relatie te hebben en heeft op 12 augustus 1994 niet alleen de naam, doch ook geboortedatum, -plaats en -land van [echtegenote] en de datum, plaats en land van de huwelijkssluiting opgegeven en die verklaring ondertekend.
Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat verklaringen van de broer en zus van eiser op zich geen geschrift kunnen opleveren als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA. Hierbij moet echter in aanmerking worden genomen dat eiser op zichzelf als toegelaten vluchteling niet gehouden kan worden contacten te leggen met de autoriteiten in het land van herkomst ten einde een schriftelijk stuk te verkrijgen waaruit kan worden afgeleid dat hij ongehuwd is. Aangezien een verklaring onder ede als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e dan het enige mogelijke brondocument is waaruit gegevens kunnen worden ontleend, moet eiser indien hij nieuwe - naar objectieve maatstaven gemeten betrouwbare - gegevens produceert die overtuigend kunnen aantonen dat zijn huidige burgerlijke status onjuist is, toegelaten worden tot het afleggen van een verklaring onder ede.
Naar het oordeel van de rechtbank zou een door eisers broer en zus ter zitting van de rechtbank af te leggen verklaring niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Om die reden heeft de rechtbank afgezien van het horen van eisers broer en zus ter zitting.
Tot slot is de rechtbank, met betrekking tot het door eiser ter zitting overgelegde document, gedateerd 20 januari 2002 en afkomstig van het District Court of Hodan, Mogadishu, Somalië, waarin ondersteund door getuigenverklaringen staat aangegeven dat eiser ongehuwd is, van oordeel - daargelaten dat de rechtbank niet kan vaststellen of dit een document is dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie - dat argumenten die na het nemen van het bestreden besluit worden aangevoerd in beginsel niet kunnen worden meegewogen. Het bestreden besluit dient, gelet op de toetsing die de rechtbank toekomt, te worden beoordeeld naar de omstandigheden zoals die waren ten tijde van het nemen van dat besluit. Met het eerst ter zitting aangeboden document van 20 januari 2003, kan de rechtbank geen rekening houden bij het vormen van een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank heeft dit document derhalve buiten beschouwing gelaten.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
3. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2003.
de griffier: het lid van de
enkelvoudige kamer:
M. de Groot mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.