ECLI:NL:RBUTR:2003:AF8805

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 02/1001
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksontbinding en registratie in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht, dat de ontbinding van zijn huwelijk met [C] niet erkent en daarom de registratie van zijn huwelijk met [R] in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) weigert. Eiser, die sinds 1998 in Nederland woont en zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in 2001 een verzoek ingediend om zijn huwelijk met [R] te registreren. Dit verzoek werd afgewezen omdat de ontbinding van zijn huwelijk met [C] volgens de Nederlandse wet niet rechtsgeldig was, ondanks dat deze volgens Marokkaans recht wel geldig was.

De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen onderzocht. Eiser stelt dat de ontbinding van zijn huwelijk met [C] rechtsgeldig is, verwijzend naar de Mudawanna, het Marokkaanse familierecht, waarin een procedure voor verstoting is opgenomen. Verweerder heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat [C] instemde met de verstoting, wat een vereiste is volgens de Wet conflictenrecht inzake ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed (WCE).

De rechtbank overweegt dat de verstotingsakte niet voldoet aan de eisen van de WCE, omdat er geen bewijs is dat [C] op de hoogte was van de verstoting of dat zij hiermee instemde. De rechtbank concludeert dat de ontbinding van het huwelijk niet kan worden erkend in Nederland, omdat niet is aangetoond dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Eiser kan daarom niet succesvol zijn beroep doen op de registratie van zijn huwelijk met [R]. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 02/1001
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser],
wonende te Utrecht,
e i s e r,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 april 2002 waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 januari 2002 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd de ontbinding van het huwelijk met [C] en als gevolg daarvan de sluiting van het huwelijk van eiser met [R] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op te nemen.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 maart 2003.
Eiser is verschenen bij gemachtigde mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.P.M. van de Mortel, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
Eiser is sedert 13 januari 1998 woonachtig in Nederland en heeft sedert 2 mei 2001 - naast de Marokkaanse - mede de Nederlandse nationaliteit.
Op 10 augustus 2001 heeft eiser verweerder verzocht zijn op 16 juli 2001 met [R] gesloten huwelijk in de GBA op te nemen. Aangezien uit de akte van het huwelijk van eiser met [R] is gebleken dat eiser eerder gehuwd is geweest heeft eiser - op verweerders verzoek daartoe- op 3 september 2001 een (herroepbare) verstotingsakte overgelegd, gedateerd 18 augustus 1998, waaruit blijkt dat eiser eenzijdig zijn voormalige echtgenote [C] heeft verstoten.
Voorts heeft eiser een verklaring overgelegd, gedateerd 17 september 2001, waarbij eiser heeft verklaard dat hij niet opnieuw gehuwd is met [C]. Naar eiser stelt is daarmee de herroepbare verstoting definitief geworden.
Bij brief van 27 november 2001 heeft verweerder eiser kennis gegeven van zijn voornemen om niet over te gaan tot de door eiser verzochte registratie van zijn huwelijk in de GBA.
Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid zijn zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen. Vervolgens heeft verweerder bij het primair besluit van 4 januari 2002 besloten de ontbinding van het huwelijk met [C] niet te accepteren en als gevolg daarvan niet over te gaan tot registratie van het huwelijk met [R]. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de ontbinding van het huwelijk naar Marokkaans recht rechtsgeldig is, echter naar Nederlands recht niet. Aangezien de Nederlandse eisers effectieve nationaliteit is, moet worden aangeknoopt bij de Nederlandse rechtssfeer.
Eiser heeft op 13 februari 2002 tegen dit besluit bezwaar bij verweerder aangetekend. Eiser is van mening dat zijn huwelijk met [C] rechtsgeldig is ontbonden.
Bij besluit op bezwaar van 2 april 2002 heeft verweerder vervolgens, onder wijziging van de motivering, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 14 mei 2002 beroep tegen dit besluit ingesteld.
Standpunten partijen
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat er sprake is van een rechtsgeldige ontbinding van zijn huwelijk met [C]. In de Mudawanna (marokkaans familierecht) is een met waarborgen omklede procedure voor de verstoting opgenomen. De vrouw wordt conform artikel 48, lid 2, van de Mudawanna opgeroepen en in geval zij niet verschijnt wordt de zaak bij verstek afgedaan. Het argument dat er sprake is van onvoldoende rechtsbescherming van de vrouw snijdt, aldus eiser, geen hout. Het niet verschijnen van [C] kan volgens eiser worden uitgelegd als stilzwijgende instemming als bedoeld in de Wet conflictenrecht inzake ontbinding van huwelijk en scheiding van tafel en bed (WCE).
Verweerder heeft zich, na heroverweging, op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de derde cumulatieve voorwaarde van artikel 3 van de WCE nu geen bewijs van instemming van de echtgenote [C] met de verstoting is overgelegd.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 36, tweede lid van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan,
ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke
daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge het tweede lid van artikel 37 van de Wet GBA worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, van de Wet GBA geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Artikel 3 van de WCE luidt als volgt.
Een ontbinding van het huwelijk buiten het Koninkrijk uitsluitend door een eenzijdige verklaring van de man tot stand gekomen, wordt niet erkend, tenzij
a. de ontbinding van het huwelijk in deze vorm overeenstemt met de personele wet van de man;
b. de ontbinding ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolg heeft; en
c. duidelijk blijkt dat de vrouw uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding van het huwelijk heeft ingestemd of zich daarbij heeft neergelegd.
Beoordeling
In dit geding is met name in geschil tussen partijen of voldaan is aan de toepassing van artikel 3, aanhef en sub c, van de WCE, te weten of [C] uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend met de verstoting heeft ingestemd of zich daarbij heeft neergelegd.
De rechtbank overweegt dat indien een verstotingsakte in de vereiste vorm is opgemaakt en aan de vereisten (van de artikelen 80 en 81 van de Mudawanna) voldoet, de akte kan worden aangemerkt als authentieke akte in de zin van artikel 183 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat artikel luidde tot 31 december 2001.
De verstotingsakte kan ingevolge artikel 48, tweede lid, van de Mudawanna slechts door de adls (ook wel adl-notaris of adl-getuige genoemd) worden opgemaakt indien beide partijen aanwezig zijn. Indien de echtgenote de oproep heeft ontvangen, doch niet verschijnt en de man persisteert in het plaatsvinden van de verstoting, kan de zaak, als eiser heeft aangegeven, bij verstek worden behandeld.
Uit het bepaalde in artikel 81 van de Mudawanna volgt echter dat de verstotingsakte onder meer dient te vermelden dat de vrouw aanwezig was op het moment van registratie van de verstoting en, indien zijn niet aanwezig was, dat zij is opgeroepen en dat zij niet is verschenen.
Artikel 3 van de WCE ziet specifiek op huwelijksontbindingen die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van de man en zonder toezicht of tussenkomst van een autoriteit tot stand zijn gekomen zoals bij het onderhavige geschil het geval is. De cumulatieve eisen die voor erkenning aan de eenzijdige verstoting gesteld moeten worden zijn uitdrukkelijk vermeld. De 'derde' eis daarbij is dat de vrouw uitdrukkelijk of stilzwijgend met de verstoting heeft ingestemd of zich daarbij neerlegt.
Nu uit de door eiser overgelegde akte op geen enkele wijze is gebleken dat de echtgenote [C] is opgeroepen of dat er aantekening is gemaakt van haar niet verschijnen of dat zij heeft ingestemd met de verstoting, noch door eiser op andere wijze aannemelijk is gemaakt dat [C] uitdrukkelijk of stilzwijgend met de verstoting heeft ingestemd of zich daarbij heeft neergelegd, is de rechtbank van oordeel dat de ontbinding van het huwelijk niet in Nederland kan worden erkend.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat het niet verschijnen moet worden uitgelegd als stilzwijgende instemming met de verstoting, nu daarvoor onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden. De verstotingsakte maakt daar immers geen melding van en op geen enkele andere wijze is de rechtbank gebleken dat [C] op adequate wijze is opgeroepen te verschijnen. Doch zelfs, al aangenomen dat [C] is opgeroepen te verschijnen, is op geen enkele wijze gebleken dat zij uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding van het huwelijk heeft ingestemd of zich daarbij heeft neergelegd. De rechtbank wijst voor haar zienswijze in deze nog naar een arrest van de Hoge Raad (HR) van 13 juli 2001, NJ 2002/223, waarin de HR heeft geformuleerd dat instemming van de vrouw een noodzakelijke voorwaarde voor ontbinding van het huwelijk is.
Nu door eiser geen andere feitelijke omstandigheden zijn aangevoerd (zoals bijvoorbeeld aangegeven onder artikel 8 bij de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 1999 van de Minister van Justitie met betrekking tot de beoordeling van verstotingsakten) die er op kunnen wijzen dat [C] zich bij de verstoting heeft neergelegd, heeft verweerder op goede grond besloten de verstotingsakte van 18 augustus 1998 niet te erkennen en bij gevolg het huwelijk van eiser met [R], wegens strijd met artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA, niet in de GBA te registreren.
De verklaring van 17 september 2001 die eiser heeft overgelegd kan aan het vorenstaande evenmin afdoen, nu uit deze verklaring evenmin blijkt dat [C] uitdrukkelijk of stilzwijgend met de verstoting heeft ingestemd of zich daarbij heeft neergelegd.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
3. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2003.
de griffier: het lid van de
enkelvoudige kamer:
de behandelend griffier is mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
verhinderd de uitspraak mede
te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.