ECLI:NL:RBUTR:2003:AF7673

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 02/2183
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking gegevens op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. als eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht als verweerder. De eiseres verzocht om gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) in verband met een gerechtelijke procedure. Verweerder weigerde deze gegevens te verstrekken op grond van artikel 100 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA).

Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen deze weigering, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank overwoog dat, gezien de wijziging van de Wet GBA per 1 september 2001, de betrokkenen het recht hadden om zich bij geschillen voortvloeiend uit de toepassing van de Wet GBA tot de burgerlijke rechter te wenden. De rechtbank concludeerde dat beslissingen op grond van de artikelen 98 en 100 van de Wet GBA geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelde dat eiseres zich niet kon beroepen op de Awb en dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van verweerder in stand bleef. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen bestuursrechtelijke en civiele rechtsbescherming in het kader van de Wet GBA.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 02/2183
UITSPRAAK ex artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
v e r w e e r d e r.
OVERWEGINGEN
Bij brief van 25 juni 2002 heeft eiseres namens haar cliënt A verweerder verzocht haar in verband met een gerechtelijke procedure gegevens te verstrekken uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
Bij beslissing van 28 juni 2002 heeft verweerder op grond van artikel 100 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) geweigerd de gevraagde gegevens te verstrekken. Eiseres heeft namens haarzelf en namens haar cliënt bij verweerder bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Bij besluit op bezwaar van 7 oktober 2002 heeft verweerder het bezwaar tegen zijn beslissing van 28 juni 2002 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het komen te vervallen van het procesbelang. Eiseres heeft op 14 oktober 2002 beroep tegen deze beslissing ingesteld.
Ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan bezwaar dan wel beroep worden ingesteld tegen besluiten.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Mede onder verwijzing naar de beschikking van 9 april 2003 van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht, rekestnr. 153368 / FA RK 02-5945, gepubliceerd onder meer op Rechtspraak.nl, landelijk jurisprudentienummer AF7409, overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de inwerkingtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens (Stb. 2000/302) is met ingang van 1 september 2001 de Wet GBA gewijzigd (Stb. 2001/180 in samenhang met Stb. 2001/337). De Wet GBA bevat een regeling met betrekking tot de rechtsbescherming voor degene op wie de gegevens betrekking hebben. Beslissingen van een college van burgemeester en wethouders met betrekking tot het bijhouden van de in de basisadministratie opgenomen gegevens worden sedertdien ingevolge artikel 83 van de Wet GBA gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. Beslissingen op een verzoek van een betrokkene betreffende de verstrekking van gegevens aan derden, als bedoeld in de artikelen 102, eerste lid, 103 en 104 van de Wet GBA worden sinds die datum eveneens gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb ingevolge artikel 105 van de Wet GBA.
Uit het gegeven dat voorafgaand aan de genoemde wijziging van de Wet GBA per 1 september 2001 aan de betrokkenen het recht was toegekend om zich bij geschillen voortvloeiend uit de toepassing van de Wet GBA via een verzoekschrift tot de burgerlijke rechter te wenden (Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging TK 1998-1999, 26410, nr 3, blz. 32 e.v.) tezamen met het gegeven dat beslissingen op grond van (onder meer) de artikelen 98 en 100 van de Wet GBA bij de voornoemde wijziging expliciet niet onder de Awb zijn gebracht, concludeert de rechtbank dat de laatstgenoemde beslissingen geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Betrokkenen dienen zich, indien zij zich niet kunnen verenigen met een beslissing genomen op grond van die artikelen, met een verzoekschrift tot de burgerlijke rechter te wenden.
In dit geding is de beslissing van 28 juni 2002 is genomen op grond van artikel 100 van de Wet GBA. Gezien het vorenoverwogene kan deze beslissing niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Gelet op artikel 7:1, eerste lid, in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan tegen die beslissing geen bezwaar worden gemaakt noch beroep worden ingesteld. Verweerder heeft derhalve terecht, zij het op andere gronden, het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2003.
de griffier, het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. J. Ebbens
Afschrift verzonden op:
De rechtbank wijst op artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin onder meer is bepaald dat een belanghebbende tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet kan doen bij de Arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht.