ECLI:NL:RBUTR:2003:AF5865

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/029537-02
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Veldhuijzen
  • J. Manuel
  • A. Bruins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van geweld tegen slachtoffer met ernstige gevolgen

Dit vonnis is gewezen door de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2003. De verdachte is beschuldigd van het gebruik van geweld tegen [slachtoffer], wat heeft geleid tot ernstig hersenletsel. De tenlastelegging is in de dagvaarding omschreven, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat de zinsnede 'in elk geval meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] enig geweld gebruikt' niet voldoet aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. Dit onderdeel van de dagvaarding is dan ook nietig verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de beschuldigingen tegen de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vraag hoe het ernstige hersenletsel van [slachtoffer] is ontstaan onbeantwoord blijft, maar dat dit niet afdoet aan de vrijspraak van de verdachte. De benadeelde partij, [naam benadeelde partij], heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar omdat de verdachte niet is veroordeeld, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

De rechtbank heeft verder besloten om het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen en haar onmiddellijke invrijheidstelling te bevelen. Dit vonnis is uitgesproken op 13 maart 2003, waarbij de rechtbank de dagvaarding nietig verklaarde voor de niet bewezen verklaarde feiten en de verdachte vrijsprak van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/029537-02
Datum uitspraak: 13 maart 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. A.R. van Roo
G/T: Nee
V O N N I S
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte vrouw],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Vecht te Nieuwersluis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is de nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaarding en van voornoemde vordering zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank overweegt ambtshalve dat de tenlastelegging ten aanzien van de zinsnede 'in elk geval meermalen, althans eenmaal, tegen die [naam slachtoffer] enig geweld gebruikt' niet voldoet aan de eisen die het Wetboek van Strafvordering in artikel 261 daaraan stelt, zodat dit onderdeel van de dagvaarding telkens nietig moet worden verklaard.
Vrijspraak
De rechtbank acht de tenlastegelegde feitelijke omschrijving van de verweten gedragingen niet wettig en overtuigend bewezen. Met name acht de rechtbank op geen enkele wijze wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte of haar medeverdachte op 4 juni 2002 [slachtoffer] krachtig heeft beetgepakt of geknepen en/of met kracht door elkaar heeft geschud, noch dat zij of haar medeverdachte [slachtoffer] met kracht met het hoofd tegen de grond of tegen een deur of tegen een muur of tegen een kast of een ander meubelstuk heeft geslagen, geduwd of gegooid en evenmin dat verdachte of haar medeverdachte [slachtoffer] heeft weggeduwd, waardoor deze op of tegen één van die voorwerpen is terechtgekomen. Evenmin acht de rechtbank op enige wijze bewezen, dat verdachte of haar medeverdachte al dan niet met een voorwerp tegen [slachtoffers] hoofd of lichaam heeft getrapt, geslagen of gestompt.
De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Aangezien de overige onder 1 tenlastegelegde juridische varianten gebaseerd zijn op hetzelfde feitencomplex is ook daarvoor onvoldoende bewijs. De enkele omstandigheid dat beide verdachten aanvankelijk een andere lezing hebben gegeven over wie zich op de bovenverdieping van het huis bij [het slachtoffer] bevond, doet hieraan niet af.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de dood van [het slachtoffer] gevolg is geweest van de tenlastegelegde handelingen en/of gedragingen van de verdachte of haar medeverdachte.
Ook voor het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor zover het tenlastegelegde gebaseerd is op het hiervoor genoemde feitencomplex.
Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de andere tenlastegelegde handelingen en/of gedragingen tegenover [het slachtoffer] in de periode tussen 1 april 2002 en 4 juni 2002, zoals neergelegd in de feitelijke omschrijvingen van de diverse juridische varianten van de onder 2 tenlastegelegde feiten door verdachte en/of haar medeverdachte zijn begaan.
Zij dient dan ook van de gehele tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De vraag hoe het ernstige hersenletsel van [het slachtoffer] dan wèl is ontstaan, blijft door deze vrijspraak onbeantwoord, hoe onbevredigend dat ook is.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van zijn vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft de zinsnede 'in elk geval meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] enig geweld gebruikt' zoals telkens gebezigd in hetgeen aan verdachte onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair en overige subsidiaire varianten onder 1 is tenlastegelegd, alsmede in hetgeen aan verdachte onder 2 primair, subsidiair, en meest subsidiair is tenlastegelegd.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair en de overige subsidiaire varianten onder 1, alsmede de onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk in de vordering.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en beveelt haar onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Veldhuijzen, voorzitter, Manuel en Bruins, rechters,
bijgestaan door mr. Bootsma, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2003.
Mrs. Manuel en Bruins zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.