ECLI:NL:RBUTR:2003:AF5689

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/001859-02
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overmacht bij drugshandel en geweldsbedreiging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 5 maart 2003, stond de verdachte terecht op beschuldiging van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij de verdachte reeds gedetineerd was in Detentie Centrum Zeist. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als een onbeschreven blad kon worden beschouwd, gezien zijn eerdere veroordelingen voor drugsmisdrijven en wapenbezit. De verdachte had een verleden dat hem bewust maakte van de risico's verbonden aan zijn activiteiten in de drugshandel.

De rechtbank onderzocht het beroep op overmacht dat door de raadsman van de verdachte werd ingediend. De verdachte had verklaard dat hij onder dwang handelde, nadat hij door een persoon op Curaçao was beschoten toen hij weigerde cocaïne naar Nederland te brengen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte zich in een gewelddadige situatie bevond, dit niet automatisch leidde tot een vrijstelling van strafbaarheid. De rechtbank stelde vast dat de verdachte het risico had aanvaard dat geweld tegen hem zou worden gebruikt en dat hij niet kon worden vrijgesteld van zijn verantwoordelijkheden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit, omdat de omstandigheden van de bedreiging zodanig waren dat hij onder dwang handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op, wat leidde tot zijn invrijheidstelling. Dit vonnis benadrukt de complexe afweging tussen de omstandigheden van de verdachte en de juridische verantwoordelijkheden die voortvloeien uit zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK TE HAARLEM
Zitting houdende te Utrecht
Parketnummer: 15/001859-02
Datum uitspraak: 05 maart 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. D. Koningsbloem
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Haarlem, meervoudige kamer voor strafzaken, zitting houdende te Utrecht in de zaak tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in Detentie Centrum Zeist, loc. mannen, te Soesterberg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 05 maart 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte strafbaar is en ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft op grond van de inhoud van de stukken, zoals die zich in het dossier bevinden, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waar hij heeft herhaald dat hij op Curaçao door R.M. in zijn arm geschoten is, toen hij weigerde cocaïne voor hem naar Nederland te brengen en daarna onder dwang bolletjes cocaïne heeft moeten slikken en in een koffer cocaïne heeft moeten meenemen, als verweer gevoerd dat zijn cliënt onder zodanige dwang waaraan hij geen weerstand kon bieden, heeft gehandeld, dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verstaat dit verweer als een beroep op overmacht en overweegt daaromtrent het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de verdachte niet als een onbeschreven blad worden aangemerkt als het om drugs en vuurwapens gaat nu uit zijn strafblad blijkt dat hij in 1999 is veroordeeld (onder meer) ter zake van overtreding van de opiumwet (art 2 sub B en art 3 sub B) en van de Wet wapens en munitie in 1999 en in 2001 en moet hij zich bewust zijn geweest van reacties van degenen met wie hij afspraken had gemaakt over betaling en drugssmokkel toen hij die afspraken niet nakwam.
Voorts mag inmiddels, zeker ook bij deze verdachte, als bekend worden verondersteld, dat die reacties soms buitengewoon gewelddadig kunnen zijn.
De vraag is of deze omstandigheden "culpa in causa"opleveren waardoor het beroep op overmacht behoort te falen.
Weliswaar leidt niet elke bedreiging tot het aannemen van overmacht, doch naar het oordeel van de rechtbank moet in de onderhavige zaak bedoelde vraag ontkennend worden beantwoord omdat - hoezeer de verdachte ook bewust het risico heeft aanvaard dat jegens hem geweld zou kunnen worden aangewend - het onaanvaardbaar is en daar trekt de rechtbank ook de grens, dat er sprake is van culpa in causa als iemand, nadat hem door een schot uit een vuurwapen een verwonding is toegebracht, komt tot het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit.
Dit is immers een zodanig uitzonderlijk ernstige bedreiging tegen zijn leven (en niet uitgesloten is dat ook zijn moeder niet veilig is) dat in alle redelijkheid niet van deze verdachte kon en mocht worden verlangd dat hij de afspraak om drugs in te voeren niet zou nakomen door zich bijvoorbeeld voor vertrek of na aankomst op Schiphol tot de politie/douane te wenden.
De feitelijke grondslag van het beroep op overmacht is derhalve aannemelijk geworden.
De verdachte is derhalve niet strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en gelast diens invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mrs T.H.P. de Roos, voorzitter,
M.N. Noorman en N.J. van Weelden-de Ruijter, rechters,
bijgestaan door mr. E.R. Nieuwenhuis, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 05 maart 2003.
Mr N.J. van Weelden-de Ruijter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.