ECLI:NL:RBUTR:2003:AF4776

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
284852 EJ VERZ 02-13061
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na reorganisatie bij Ballast Nedam N.V.

In deze zaak verzoekt Ballast Nedam N.V. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] wegens bedrijfseconomische redenen als gevolg van een reorganisatie. [werknemer], die sinds 1996 in dienst is, was laatstelijk werkzaam als hoofd arbeidsvoorwaarden. Door slechte financiële resultaten heeft Ballast Nedam besloten tot een grootscheepse sanering, waarbij 30 arbeidsplaatsen verloren gaan. De ondernemingsraad heeft positief geadviseerd onder de voorwaarde dat er een sociaal plan wordt afgesloten. Dit sociaal plan is op 11 november 2002 overeengekomen met verschillende vakbonden. Ballast stelt dat de functie van [werknemer] komt te vervallen en biedt hem een vergoeding aan volgens het sociaal plan.

[werknemer] verzet zich tegen de ontbinding en voert aan dat de zaak niet bij de kantonrechter, maar bij de CWI had moeten worden voorgelegd. Hij betwist ook de geldigheid van het sociaal plan en stelt dat de vakbonden niet representatief zijn. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever te allen tijde een verzoek tot ontbinding kan indienen en dat de inhoudelijke bezwaren van [werknemer] niet opgaan. De kantonrechter bevestigt dat het sociaal plan geldig is en dat de vakbonden voldoende representatief zijn.

De kantonrechter concludeert dat de functie van [werknemer] door de reorganisatie komt te vervallen en dat het anciënniteitbeginsel niet is geschonden. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 april 2003, en [werknemer] krijgt de vergoeding die voortvloeit uit het sociaal plan. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
Beschikking in de zaak van:
De naamloze vennootschap BALLAST NEDAM N.V., gevestigd te Nieuwegein,
verder ook te noemen Ballast,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.G.M. Lieshout, advocaat te Utrecht,
tegen:
[w[werknemer], wonende te Rotterdam,
verder ook te noemen [werknemer],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D.J. Bosboom, advocaat te Wateringen.
Verloop van de procedure
Ballast heeft op 23 december 2002 een verzoekschrift ingediend. [werknemer] heeft een verweerschrift ingediend. Het verzoek is ter zitting van 27 januari 2003 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
1.
[werknemer], geboren op 9 mei 1964 en dus momenteel 38 jaar oud, is op 1 februari 1996 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Ballast. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 4.368,- per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag. [werknemer] was laatstelijk werkzaam als hoofd arbeidsvoorwaarden op de afdeling Personeel en Organisatie.
2. Tussen partijen kan van het navolgende worden uitgegaan.
a. Het concern Ballast Nedam, verder ook Ballast Nedam te noemen, heeft vanwege slechte resultaten begin 2002 besloten haar onderneming te reorganiseren. Er zal worden gesneden in diverse werkmaatschappijen. Ballast Nedam International B.V., verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van bouwprojecten over de hele wereld, zal worden opgeheven als zelfstandige werkmaatschappij. Als gevolg daarvan zal Ballast Nedam Engineering B.V. aanzienlijk in omvang teruggaan en in haar huidige vorm verdwijnen. Daarnaast is Ballast Nedam doende haar werkmaatschappij in het Verenigd Koninkrijk af te stoten. De deelneming van Ballast in baggerbedrijf Ballast Ham Dredging wordt beëindigd. De door Ballast voor de werkmaatschappijen te verrichten taken zullen afnemen. Ballast wil daarom de overheadkosten terugdringen.
b. Op 12 juli 2002 zijn de halfjaarcijfers van het concern bekend geworden. Deze cijfers waren zeer slecht. Ballast Nedam heeft daarom besloten over te gaan tot een grootscheepse sanering.
c. In de concernbrede reorganisatie wordt ook Ballast meegenomen. Dit zal leiden tot een verlies van 30 arbeidsplaatsen.
d. De COR heeft de noodzaak van de reorganisatie onderkend en heeft bij brief van 31 oktober 2002 positief geadviseerd. De COR heeft aan het advies wel de uitdrukkelijke voorwaarde verbonden dat er een sociaal plan wordt afgesloten met de vakbonden waarmee Ballast Nedam al in onderhandeling was.
e. Op 11 november 2002 is een sociaal plan overeengekomen. Aan de kant van Ballast Nedam is het plan ondertekend door Ballast, mede als vertegenwoordiger van BNI, Ballast Nedam Engineering B.V., Ballast Nedam Services B.V., Ballast Nedam Infra B.V. en Ballast Nedam Bouw en Ontwikkeling B.V.. Aan de kant van de vakbonden is het plan ondertekend door FNV Bouw, Hout en Bouwbond CNV, Vakvereniging Het Zwarte Corps en De Unie.
f. In een side-letter gedateerd 12 november 2002 hebben partijen bij het sociaal plan vastgelegd dat vakbondsleden die getroffen worden door de reorganisatie aanspraak kunnen maken op een extra periodesalaris als onkostenvergoeding in verband met de door hen betaalde vakbondscontributie.
g. Het sociaal plan is overeenkomstig de bedoeling van partijen als collectieve arbeidsovereenkomst aangemeld bij de arbeidsinspectie, ressorterend onder het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.
h. In het sociaal plan van 11 november 2002 is expliciet opgenomen dat alle eerdere individuele en collectieve sociale plannen van Ballast Nedam door dit laatste sociaal plan worden overschreven en vervangen.
3.
Ballast vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] wegens veranderingen in de omstandigheden. Zij stelt dat de arbeidsplaats van [werknemer] door de uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijke reorganisatie is komen te vervallen en dat voor hem geen passende arbeidsplaats meer beschikbaar is. Ballast biedt [werknemer] de suppletieregeling uit het sociaal plan aan als billijke vergoeding. Voorts vraagt zij de kantonrechter rekening te houden met de fictieve opzegtermijn die in dit geval een maand bedraagt.
4.
[werknemer] voert een aantal algemene, niet persoonsgebonden, verweren. Deze zal de kantonrechter als eerste beoordelen.
5.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat Ballast de onderhavige zaak aan de CWI had moeten voorleggen en niet aan de kantonrechter. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. Een werkgever kan immers te allen tijde een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter indienen. Voor zover de werknemer lid is van de (centrale) ondernemingsraad is dit in artikel 7:670a BW zelfs voorgeschreven. Maar ook de inhoudelijke bezwaren die [werknemer] aanvoert tegen de rechtsgang bij de kantonrechter snijden geen hout. [werknemer] miskent dat niet alleen de CWI maar ook de kantonrechter dient te toetsen of gehandeld is conform het anciënniteitbeginsel en - indien van toepassing - het afspiegelingsbeginsel. Voorts toetst de kantonrechter ook of aan het reorganisatiebesluit een bedrijfseconomische noodzaak ten grondslag ligt. Deze toets vindt plaats in het kader van de vraag naar een billijke vergoeding.
6.
[werknemer] stelt voorts dat het sociaal plan van 11 november 2002 niet geldig is, dan wel in ieder geval buiten toepassing moet worden gelaten voor wat betreft de aangeboden vergoeding. Daartoe voert [werknemer] in de eerste plaats aan dat de vakbonden die het sociaal plan hebben afgesloten niet representatief zijn te noemen. Volgens [werknemer] zijn slechts ongeveer 5% van de werknemers werkzaam bij de ondernemingen die betrokken zijn bij de reorganisatie lid van een vakbond. Overeenkomstig de aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters "zal de kantonrechter in geval van een ontbinding wegens een reorganisatie van het bedrijf een vergoeding toekennen overeenkomstig een terzake gemaakt sociaal plan, mits dat plan schriftelijk overeengekomen is door de werkgever met tot de CAO onderhandelingen in de sector toegelaten dan wel anderszins voldoende representatieve vakorganisaties, tenzij onverkorte toepassing daarvan leidt tot een evident onbillijke uitkomst voor de betrokken werknemer". Tussen partijen is niet in geschil dat de vier vakbonden waarmee het sociaal plan is overeengekomen de tot de CAO onderhandelingen in de sector toegelaten vakorganisaties zijn. Dat brengt mee dat de vraag of de bonden anderszins als voldoende representatief kunnen worden aangemerkt niet aan de orde hoeft te komen. Dit geldt temeer nu ook de COR er op heeft aangedrongen, in de vorm van een voorwaarde bij haar advies, dat Ballast Nedam met deze vakorganisaties een overeenkomst zou sluiten.
7.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [werknemer] nog aangevoerd dat de COR zich op het standpunt stelt dat het sociaal plan zo mager is, dat de voorwaarde die zij aan haar positief advies heeft verbonden materieel niet in vervulling is gegaan. [werknemer] heeft geen schriftelijk bewijs van deze stelling kunnen bijbrengen. Volgens hem is sprake van een feit van algemene bekendheid binnen Ballast Nedam. Dit is tegenover de betwisting van de kant van Ballast echter onvoldoende aannemelijk. De kantonrechter kan de stelling van [werknemer] omtrent het standpunt van de COR dan ook niet als juist aanvaarden.
8.
[werknemer] heeft verder aangevoerd dat de vakbonden het definitieve concept sociaal plan niet ter goedkeuring aan hun leden hebben voorgelegd. Dit argument is kennelijk ingegeven door het feit dat partijen bij het sociaal plan zich op het standpunt stellen dat hun overeenkomst een CAO is, en deze overeenkomst ook als zodanig hebben aangemeld. Vakbonden dienen de leden te raadplegen alvorens een CAO te kunnen afsluiten. Voor de kantonrechter is het sociaal plan echter niet in de eerste plaats een CAO, maar een richtsnoer om de C-factor overeenkomstig de aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters in te vullen. Daarom is niet van belang of het sociaal plan nu wel of niet als een CAO kan worden aangemerkt. Aan de stelling van [werknemer] kan dus niet het door hem gewenste gevolg worden verbonden. Overigens maakt het feit dat de vier vakbonden het sociaal plan hebben ondertekend het op voorhand niet erg waarschijnlijk dat de interne besluitvorming niet juist zou zijn verlopen. In het kader van deze procedure voert het in ieder geval te ver om naar die interne besluitvorming nader onderzoek te doen.
9.
[werknemer] stelt dat Ballast in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap heeft gehandeld door in de aanvankelijk geheime side-letter vakbondsleden die vóór 1 oktober 2002 al lid waren met een extra periodesalaris te bevoordelen boven niet- vakbondsleden. Volgens [werknemer] kan het gevolg geen ander zijn dan dat het sociaal plan iedere bindende kracht wordt ontzegd. Voor het geval de kantonrechter anders zou oordelen meent [werknemer] dat iedere werknemer die getroffen wordt door de reorganisatie recht heeft op een extra periodesalaris. De kantonrechter verwerpt de conclusie van [werknemer]. Het staat vast dat de side-letter op verzoek van de vakbonden is overeengekomen, nadat partijen al overeenstemming over het sociaal plan hadden bereikt. Ballast heeft onweersproken aangevoerd dat slechts een klein aantal medewerkers van de thans in de reorganisatie betrokken bedrijven vakbondscontributie betaalt, van wie slechts een deel wordt getroffen door de reorganisatie. Ballast heeft verder aannemelijk gemaakt dat zij op verzoek van de bonden bereid is geweest een tegemoetkoming te bieden voor de door deze vakbondsleden betaalde contributie, omdat de inspanningen van de vakbonden bij de totstandkoming van het sociaal plan aan alle werknemers, ook de niet georganiseerden, ten goede komen. De tegemoetkoming die Ballast aan de vakbondsleden zal betalen is in totaal zo gering, dat er per persoon niet meer dan een symbolisch bedrag zou resteren indien deze tegemoetkoming ten goede zou komen aan allen die getroffen worden door de reorganisatie.
10.
Uit het voorgaande volgt dat de algemene verweren falen. Hierna zal de kantonrechter voor zover nodig de persoonsgebonden verweren van [werknemer] bespreken.
11.
Ballast stelt dat de functie van [werknemer] komt te vervallen en dat de aan die functie verbonden werkzaamheden - voorzover deze niet verdwijnen - na de reorganisatie zullen worden uitgevoerd door de decentrale personeelsafdelingen van de werkmaatschappijen van het concern.
[werknemer] stelt dat Ballast het anciënniteitbeginsel als bedoeld in art. 4.2 van het Ontslagbesluit schendt, door hem voor ontslag voor te dragen, terwijl de mogelijk korter in dienst zijnde hoofden Personeel en Organisatie van de werkmaatschappijen, die [werknemer]s werkzaamheden zullen overnemen, niet met ontslag worden bedreigd. [werknemer] wijst erop dat hij zelf, voordat hij de huidige functie ging uitoefenen, hoofd Personeel en Organisatie is geweest bij een van de werkmaatschappijen van Ballast. [werknemer] bepleit afwijzing van het verzoek, dan wel toekenning van een vergoeding volgens de kantonrechtersformule, berekend naar C=1,5.
12.
Het betoog van [werknemer] wordt verworpen. Vast staat dat [werknemer]s functie door de reorganisatie komt te vervallen. Daaraan doet niet af dat (een deel van) de voorheen door hem uitgeoefende werkzaamheden zullen worden overgedragen aan de hoofden Personeel en Organisatie van de verschillende werkmaatschappijen. Nog afgezien van het feit dat Ballast aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van [werknemer], vanwege de specialistische en beleidsvoorbereidende in plaats van beleidsbepalende aard, alsmede vanwege het verschil in salaris, niet uitwisselbaar is met de functie van hoofd Personeel en Organisatie, dient een beroep op het anciënniteitbeginsel te worden beoordeeld per bedrijfsvestiging en niet concernbreed. Dat er binnen de bedrijfsvestiging van Ballast waar [werknemer] werkzaam was, sprake zou zijn van uitwisselbare functies en een daarmee samenhangende schending van de anciënniteit is niet gebleken. De door [werknemer] genoemde functie van hoofd Personeel en Organisatie bij BNBO betreft geen functie bij Ballast, maar bij BNBO. Daaraan doet niet af dat degene die die functie vervult feitelijk in de vestiging van Ballast te Nieuwegein is gehuisvest.
13.
De conclusie uit het voorgaande is dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden onder toekenning van de uit het sociaal plan voortvloeiende vergoeding. Aldus zal worden beslist.
14.
De kantonrechter ziet in de aard van de procedure aanleiding de proceskosten te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2003;
kent aan [werknemer] ten laste van Ballast de vergoeding toe zoals voortvloeit uit het sociaal plan en veroordeelt Ballast tot betaling van deze vergoeding aan [werknemer];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. van Lieshout, kantonrechter te Utrecht, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2003.