ECLI:NL:RBUTR:2003:AF4248

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
157119/kg za 03-84
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen Koninklijke Sphinx B.V. en FNV Bondgenoten over collectieve acties en sociaal plan

Op 3 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een kort geding tussen Koninklijke Sphinx B.V. en Sphinx Technical Ceramics B.V. (hierna gezamenlijk Sphinx c.s.) als eiseressen en FNV Bondgenoten als gedaagde. De zaak betreft een geschil over het recht van FNV om collectieve acties te organiseren in het kader van een voorgenomen bedrijfssluiting van Sphinx Technical Ceramics. Sphinx c.s. vorderden een verbod op deze acties, stellende dat de vredesplichtclausule uit de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) hen beschermde tegen dergelijke acties. FNV Bondgenoten voerde aan dat de vredesplichtclausule niet van toepassing was in deze situatie, omdat het geschil betrekking had op de totstandkoming van een sociaal plan en niet op arbeidsvoorwaarden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het recht op collectieve actie van werknemers in beginsel wordt erkend door het Europees Sociaal Handvest (ESH). De rechter oordeelde dat het geschil tussen Sphinx c.s. en FNV valt onder de reikwijdte van artikel 6 ESH, dat het recht van werknemers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen met werkgevers erkent. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aangekondigde collectieve actie van FNV rechtmatig was en dat Sphinx c.s. niet voldoende had aangetoond dat de actie onrechtmatig was.

De vordering van Sphinx c.s. werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat de werknemers van de vestiging aan de Boschstraat zich ook bij de acties mochten aansluiten, gezien de parallelliteit van belangen tussen de vestigingen. Dit vonnis bevestigt het belang van collectieve onderhandelingen en het recht van werknemers om actie te voeren in het kader van sociale plannen.

Uitspraak

Kg.nr: 157119/KGZA 03-84 LvR/BL 3 februari 2003
RECHTBANK UTRECHT
(sector handels- en familierecht)
VONNIS
van de voorzieningenrechter,
in het kort geding van:
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE SPHINX B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPHINX TECHNICAL CERAMICS B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
e i s e r e s s e n,
procureur: mr. M.R. van Hall,
- t e g e n -
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV BONDGENOTEN,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur: mr. R. van der Stege.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Op 3 februari 2003 zijn eiseressen (hierna gezamenlijk te noemen Sphinx c.s. en afzonderlijk Sphinx respectievelijk STC) en gedaagde (hierna te noemen FNV) vrijwillig verschenen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, rechtdoende in kort geding.
Sphinx c.s. hebben op die dag van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het concept van de dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2
Sphinx c.s. hebben hun vordering bij monde van hun procureur doen toelichten mede aan de hand van producties.
1.3
FNV heeft bij monde van haar procureur haar standpunt doen toelichten.
1.4
Tijdens de behandeling van het onderhavige kort geding hebben dhr. [betrokkene] en dhr. [betrokkene], namens Sphinx, en mw. [betrokkene] namens de FNV ook informatie verstrekt.
1.5
Na voortzetting van het debat en nadat partijen vonnis hadden gevraagd, heeft de voorzieningenrechter partijen meegedeeld op 3 februari 2003 uitspraak te zullen doen, met dien verstande dat de motivering van die uitspraak pas later volledig op schrift zal worden gesteld.
Nadat de behandeling van de onderhavige zaak was gesloten, heeft de voorzieningenrechter overeenkomstig het voorgaande uitspraak gedaan.
Aan partijen is een afschrift ter hand gesteld van het uittreksel uit het audiëntieblad waarin de hierna nogmaals te vermelden beslissing is vastgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1
STC is een dochteronderneming van Sphinx die op haar beurt een dochteronderneming is van Allia International S.A., gevestigd te Frankrijk.
2.2
FNV is, (naast de CNV en de Unie) als vertegenwoordigster van de werknemers van Sphinx c.s. partij bij de met Sphinx gesloten collectieve arbeidsovereenkomst (hierna te noemen de CAO).
Artikel 3 van die tot 31 maart 2003 geldende CAO bepaalt -voor zover hier van belang-:
(…)
1. De werknemersorganisatie verplicht zich deze collectieve overeenkomst te goeder trouw na te komen en tijdens de duur van de overeenkomst geen stakingen in het bedrijf van de werkgever te zullen toepassen, noch toepassing daarvan te zullen bevorderen.
(…)
2.3
Een aanhangsel bij de besluitenlijst van het CAO-overleg tussen Sphinx en de vakorganisaties d.d. 15 april 2002 vermeldt -voor zover hier van belang-:
(…)
De in de C.A.O. vastgelegde vredesplichtclausule Artikel 3 zal niet van toepassing zijn voor zover het betreft het voorgenomen afstoten van Sphinx Technical Ceramics en het door partijen daarover te voeren overleg.
(…)
2.4
Bij brief van 25 oktober 2002 is namens Sphinx door de managing director [betrokkene] de ondernemingsraad van Sphinx (hierna te noemen de OR) in de gelegenheid gesteld ingevolge artikel 25 lid 1, sub c van de Wet op de ondernemingsraden advies uit te brengen over het voorgenomen besluit tot bedrijfssluiting van STC.
2.5
In antwoord op de hiervoor onder 2.4 vermelde brief heeft de OR meegedeeld, dat zij ernaar streeft het advies zo snel mogelijk maar uiterlijk 15 februari 2003 uit te brengen.
2.6
In verband met het door Sphinx voorgenomen besluit om tot bedrijfssluiting van STC over te gaan, zijn Sphinx, als werkgeefster en FNV, als vertegenwoordigster van de werknemers, in onderhandeling getreden omtrent een sociaal plan.
Partijen hebben daaromtrent onderhandeld op 5 december 2002, 9 januari 2003, 14 januari 2003, 22 januari 2003 en 27 januari 2003.
Op laatstvermelde datum is van de zijde van Sphinx een eindbod aan de FNV gedaan.
2.7
Bij aangetekend schrijven van 31 januari 2003 is namens FNV aan Spinx meegedeeld -voor zover hier van belang-:
(…)
In navolging van het door u gedane eindbod d.d. 27 januari 2003 voor een sociaal plan voor de medewerkers van Sphinx Technical Ceramics (STC) stelt FNV Bondgenoten u hierbij een ultimatum.
(…)
Ondanks meerdere verzoeken onzerzijds om toch verder te onderhandelen, was het duidelijk dat verder praten geen zin had aangezien de heer [betrokkene] ons duidelijk maakte dat de door de Sphinx directie ingenomen positie niet meer zou wijzigen. Wij hebben op dit moment aangegeven dat uw eindbod onvoldoende was en dat wij dit bod met een negatief advies aan onze leden zouden voorleggen. (…) Zoals gezegd hebben de leden het eindbod unaniem van de hand gewezen.
Vervolgens hebben wij onze leden bij Sphinx "Boschstraat" (Sphinx sanitairfabriek en de kantoren) geraadpleegd. Immers, ook daar bent u voornemens te rationaliseren en heeft u bij monde van uw onderhandelaar de heer [betrokkene] meerdere malen bevestigd dat het aldaar af te sluiten sociaal plan wat u betreft qua inhoud gelijk zal zijn aan het thans voorliggende eindaanbod. (…)
(…)
Indien wij niet uiterlijk vóór dinsdag 4 februari 2003, 0.00 uur een reactie van u hebben ontvangen waaruit blijkt dat u aan deze eisen tegemoet komt, dient u rekening te houden met door ons te organiseren en uit te roepen acties waaronder werkstaking.
Natuurlijk zijn wij bereid voorafgaand en gedurende de acties met u te overleggen om de veiligheid te kunnen waarborgen.
(…)
2.8
Bij brief van 3 februari 2003 heeft mr. M.R. van Hall, namens Sphinx c.s. FNV verzocht om voor 14.00 uur die dag te bevestigen, dat zij zal afzien van de voorgenomen acties, bij gebreke waarvan Sphinx c.s. de FNV in rechte zal betrekken.
2.9
FNV is niet bereid gebleken af te zien van de door haar voorgenomen collectieve actie.
3. De vordering en het verweer
3.1
Voor de volledige inhoud en de gronden van de vordering wordt verwezen naar de fotokopie van het aan dit vonnis gehechte concept-dagvaarding.
Sphinx c.s. vorderen -kort weergegeven- dat:
1. FNV zal worden verboden voort te gaan met het organiseren van, uitroepen van, bevorderen van of op welke wijze dan ook betrokken te zijn bij acties, waaronder een werkstaking bij Sphinx en/of STC;
2. FNV zal worden geboden zich in de toekomst te onthouden van het organiseren van, uitroepen van, bevorderen van of op welke wijze dan ook betrokken te zijn bij acties, waaronder een werkstaking bij Sphinx en/of STC,
zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van FNV in de kosten van de procedure.
3.2
FNV heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
Op de afzonderlijke onderdelen van de stellingen en de verweren van partijen zal hierna -voor zoveel nodig- worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1
Het recht op het voeren van collectieve actie van werknemers wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest).
In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.
4.2
Van de zijde van Sphinx c.s. is betoogd, dat het onderwerpelijke geschil niet valt aan te merken als een belangengeschil in de zin van artikel 6 ESH, nu dat ziet op de totstandkoming van een sociaal plan en geen betrekking heeft op arbeidsvoorwaarden.
4.3
Blijkens het bepaalde in artikel 6, aanhef ESH is de ratio van het in artikel 6 lid 4 ESH erkende recht van werknemers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen te waarborgen, teneinde het recht op vereniging van werknemers volledig te kunnen uitoefenen.
Gegeven deze ratio komt het begrip belangengeschil een ruime uitleg toe. In het algemeen kan als een belangengeschil worden aangemerkt, elk geschil tussen een werkgever en een deel van het personeel, dat door collectief onderhandelen kan worden opgelost, niet zijnde een rechtsgeschil, in het bijzonder niet één met betrekking tot het bestaan, de geldigheid en de interpretatie van een CAO of de schending daarvan.
Voormelde uitleg in aanmerking nemend valt het tussen Sphinx c.s. en FNV gerezen geschil bij de totstandkoming van een sociaal plan ten behoeve van de sluiting van STC onder de reikwijdte van het bepaalde in artikel 6 aanhef en onder lid 4 ESH.
4.4
Van de zijde van Sphinx c.s. is betoogd, dat de in artikel 3 lid 1 van de CAO vermelde vredesplichtclausule aan de voorgenomen staking in de weg staat.
4.5
Van de zijde van FNV is tijdens de behandeling van het onderhavige kort geding, onder overlegging van het hiervoor onder 2.3 vermelde aanhangsel, aangevoerd dat voormelde vredesplichtclausule niet van toepassing is in de onderhavige situatie.
4.6
Vooralsnog is voldoende aannemelijk geworden, dat -voor zover het STC betreft- het aanhangsel bij de besluitenlijst CAO-overleg d.d. 15 april 2002 deel uitmaakt van die tussen partijen gesloten CAO.
Van de zijde van FNV is tijdens de behandeling aangevoerd, dat tijdens de CAO-onderhandelingen [betrokkene] (destijds directeur Personeel en Organisatie bij Sphinx) namens Sphinx optrad als onderhandelaar en dat tijdens de CAO-onderhandelingen de afspraak is gemaakt de vredesplichtclausule niet te laten gelden bij de onderhandelingen in verband met het afstoten van STC.
Sphinx c.s. hebben daartegen onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd.
4.7
De enkele omstandigheid dat -naar Sphinx c.s. stellen- de uitzondering op de vredesplichtclausule een aan haar onbekend stuk betreft dat op een blanco, niet ondertekend, stuk papier is opgesteld rechtvaardigt geen andere conclusie.
Immers, uit de door FNV overgelegde brief met het kenmerk P&O.02-146 d.d. 16 april 2002, welke is ondertekend door voormelde [betrokkene] en gericht is aan alle medewerkers van Sphinx, worden de voornaamste
punten van het onderhandelingsresultaat van 15 april 2002 over een nieuwe CAO kenbaar gemaakt. Die voornaamste punten zijn, naast andere punten neergelegd in de door FNV overgelegde besluitenlijst met het kenmerk P&O 02-145 d.d. 16 april 2002.
Die besluitenlijst vermeldt als punt 14 "aanvullende afspraak" en verwijst naar het "aanhangsel vredesplichtclausule" en is -zoals door FNV onweersproken is gesteld- niet in de tekst van de CAO-bepalingen opgenomen in verband met de onrust onder de werknemers met betrekking tot de voorgenomen sluiting van STC en kennelijk in verband daarmee ook niet opgenomen in de brief aan de medewerkers.
Gelet op het kenmerk van die besluitenlijst moet er vooralsnog van uit worden gegaan, dat ook die besluitenlijst van voormelde [betrokkene] afkomstig is.
4.8
Dat voormelde [betrokkene] -naar Sphinx c.s. stellen- namens Sphinx niet bevoegd was een dergelijk afspraak met de werknemersorganisaties te maken, is onvoldoende aannemelijk geworden.
Immers, Sphinx c.s hebben niet betwist, zoals door FNV aangevoerd, dat voormelde [betrokkene] destijds namens Sphinx c.s. als onderhandelaar bij het Cao-overleg optrad, zodat er vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat deze bevoegd was om in het kader van die onderhandelingen afspraken te maken namens Sphinx c.s.
4.9
Indien deze bevoegdheid desondanks ontbrak, leidt dat niet tot een ander oordeel in deze procedure. De FNV mocht in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aannemen dat een toereikende volmacht aan [betrokkene] was verleend. Zulks volgt genoegzaam uit het feit dat [betrokkene] namens Sphinx c.s. als onderhandelaar bij het Cao-overleg optrad. De FNV mocht erop vertrouwen dat in deze aanstelling als onderhandelaar besloten lag dat [betrokkene] bevoegd was tot het sluiten van overeenkomsten die uit de vervulling van die taak voortvloeien. Daartoe dient, naar voorshands wordt geoordeeld en mede gelet op de geldende verkeersopvattingen
bij kwesties als de onderhavige, niet alleen de CAO zelf te worden gerekend, maar ook de aanvullingen daarop, derhalve inclusief de aanvulling die de vredesplicht in artikel 3 van de CAO op zodanige wijze relativeert, dat de onderhavige actie is toegelaten ten aanzien van STC.
Overigens doet het feit, dat kennelijk tot op heden nooit aan de orde is geweest dat geen toereikende volmacht aan [betrokkene] was verleend, terwijl de looptijd van de CAO inmiddels bijna is verstreken, afbreuk aan de stelling van Sphinx c.s. op dit punt.
4.1
Het hiervoor vermelde leidt ertoe, dat de door FNV aangekondigde collectieve actie wordt gedekt door artikel 6 aanhef en lid 4 ESH.
Dit brengt mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toegenomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever.
4.11
Voor het oordeel dat de staking niettemin onrechtmatig is, is slechts dan plaats indien zwaarwegende procedureregels ("spelregels") zijn veronachtzaamd dan wel indien -met inachtneming van de door
artikel 31 ESH gestelde beperkingen- moet worden geoordeeld dat de bonden en haar leden in redelijkheid niet tot deze actie hadden kunnen komen.
Van de zijde van Sphinx c.s. is in dit verband gesteld, dat de termijn die aan het gestelde ultimatum is verbonden onredelijk kort is.
Die stelling kan niet slagen. Immers, het ultimatum is op 31 januari 2003 aangezegd tegen 4 februari 2003, derhalve een termijn van vier dagen hetgeen gelet op het feit dat partijen sedert 5 december 2002 reeds vijfmaal met elkaar hebben onderhandeld als redelijk moet worden aangemerkt. Temeer nu op 27 januari 2003 een eindbod namens Sphinx is gedaan. Weliswaar zijn Sphinx c.s. op 30 januari 2003 teruggekomen op hun eindbod en hebben zij FNV meegedeeld, dat zij opnieuw in overleg wilden treden, maar tevens is kenbaar gemaakt dat geen ruimte bestond om volledig aan de eisen van FNV te voldoen, zodat het onder die omstandigheden FNV vrijstond aan het ultimatum vast te houden.
Hierop stuit ook de stelling van Sphinx c.s. af dat de mogelijkheden voor overleg niet voldoende zijn benut. Dat de ruimte om aan de eisen van FNV te voldoen niet bestaat, is tijdens de behandeling van het onderhavige kort geding van de zijde van Sphinx c.s. opnieuw bevestigd.
Voorts heeft Sphinx c.s. in dit verband gesteld, dat het door FNV gehanteerde middel in geen verhouding staat tot het beoogde doel.
Mede het hiervoor overwogene in aanmerking nemend, dient die stelling te worden verworpen.
Dat Sphinx schade lijdt door de staking is inherent aan het stakingsmiddel. Overigens heeft Sphinx in een situatie als de onderhavige het zelf in haar macht een einde te maken aan de toegebrachte schade, door toe te geven aan de eisen van FNV.
Dat sprake is van een onevenredige schade aan de zijde van Sphinx c.s., is overigens onvoldoende gesteld of gebleken.
4.12
Tenslotte is, voor zover de vordering zo zou moeten worden begrepen dat deze ook strekt tot een verbod aan FNV om de werknemers van de vestiging aan de Boschstraat op te roepen actie te voeren, de vraag aan de orde of het feit dat de onderhavige actie toelaatbaar moet worden geacht ten aanzien van STC, impliceert dat de werknemers van Boschstraat zich bij die acties mogen aansluiten.
4.13
Deze vraag dient voorshands bevestigend te worden beantwoord.
Aannemelijk is dat het sociaal plan ten behoeve van STC in belangrijke mate mede bepalend zal zijn voor een eventueel sociaal plan, dat zal gelden voor de vestiging van Sphinx aan de Boschstraat. Ook ten aanzien van onderdelen van laatstgenoemde vestiging zijn organisatorische wijzigingen reeds aangekondigd respectievelijk te verwachten, die verband houden met de huidige financiële positie van het Sphinx-concern en die tot ontslag van meerdere werknemers kunnen leiden. Aan deze samenloop draagt verder bij dat de werknemers van de Boschstraat vallen onder dezelfde CAO als de werknemers van STC, terwijl STC en de Boschstraat als één onderneming worden beschouwd in de zin van de Wet op de ondernemingsraden. Ten slotte is in dit kader nog van belang, dat moet worden aangenomen dat de partijen die thans onderhandelen over het sociaal plan voor STC in dezelfde samenstelling betrokken zullen zijn bij de eventuele onderhandelingen over een sociaal plan ten behoeve van de Boschstraat. Daarmee is gegeven, dat in dit kort geding ervan moet worden uitgegaan dat bij de onderhandelingen over het onderhavige sociaal plan ook zwaarwegende rechtspositionele belangen van de werknemers van Boschstraat in het geding kunnen zijn.
4.14
Voormelde parallelliteit van belangen brengt mee dat ook ten aanzien van de werknemers van de Boschstraat thans reeds in voldoende mate sprake is van een belangengeschil dat wordt gedekt door het in 6 lid 4 ESH erkende recht van werknemers op collectief optreden ingeval van een belangengeschil. Met dit recht zou zich niet verdragen dat de werknemers van Boschstraat de mogelijkheid wordt ontnomen zich bij de onderhavige acties aan te sluiten. Dit geldt te meer nu aannemelijk is dat van een gezamenlijke actie van STC en de Boschstraat aanzienlijk meer pressie uitgaat dan indien enkel bij STC actie wordt gevoerd.
4.15
Voor zover zou gelden dat ten aanzien van de Boschstraat niet een uitzondering is overeengekomen zoals bedoeld in het aanhangsel in onderdeel 2.3 van dit vonnis, staat dit niet aan het oproepen door FNV van het voeren van acties bij deze vestiging in de weg. In zoverre geldt dat Sphinx c.s. zich in redelijkheid niet op het ontbreken van een dergelijke uitzondering kunnen beroepen. Immers, indien op dit punt anders wordt geoordeeld moet het zeer wel mogelijk worden geacht dat Sphinx c.s. zich op oneigenlijke wijze ten nadele van de FNV een betere uitgangspositie kunnen verwerven bij de onderhandelingen die eventueel zullen volgen over een sociaal plan ten behoeve van bedrijfsonderdelen in de vestiging aan de Boschstraat. In dat geval ontbreekt de hiervóór bedoelde pressie, terwijl het resultaat van de onderhandelingen met betrekking tot STC desondanks -naar op grond van het voorgaande moet worden aangenomen- mede bepalend kan zijn voor het eventueel ten aanzien van de Boschstraat te sluiten sociaal plan.
4.16
Het gezamenlijk optreden van beide vestigingen is op grond van het voorgaande gerechtvaardigd. Derhalve kan aan de werknemers van de Boschstraat niet het recht worden ontzegd zich aan te sluiten bij de onderhavige acties. De FNV mocht ook bij deze vestiging tot actie oproepen.
4.17
Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het gevorderde moet worden afgewezen en dat Sphinx c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding moet worden veroordeeld.
In dit verband moet nog worden opgemerkt dat het onder 2 gevorderde gebod reeds moet worden afgewezen op grond van het feit dat dit gebod voor de toekomst te algemeen en onvoldoende gepreciseerd is.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt eiseressen in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 703,-- voor salaris van de procureur en op € 205,-- aan verschotten;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2003.