Parketnummer : 16/140147-02
Datum uitspraak: 14 januari 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. J.J. van Beek
G/T: Nee
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 december 2002.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie zijn wijzigingen van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 31 december 2002 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I, II en IIa aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft als bestuurster van een personenauto een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Zij heeft in een flauwe bocht naar rechts in de weg de doorgetrokken streep tussen de rijstroken overschreden en is vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig geheel op de rijstrook bestemd voor het haar tegemoetkomende verkeer gaan rijden. Vervolgens is zij frontaal op de tegemoetkomende motor gebotst, waardoor de bestuurder van voornoemde motor om het leven is gekomen. Hierdoor is tevens onherstelbaar leed berokkend aan de nabestaanden van het slachtoffer.
- Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven -ook niet ter terechtzitting- hoe zij op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is gaan rijden. In het dossier is daarvan evenmin een verklaring te vinden. Van een technisch gebrek was in elk geval geen sprake. Nu verdachte gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen vóór en na het ongeval is geschied, vindt de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte geen verklaring kan geven voor haar dodelijke manoeuvre. Terwijl andere verkeersdeelnemers de motorrijder "gewoon" zagen rijden en aankomen, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte erg onoplettend is geweest. En dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Had zij zich immers gedragen als een verantwoordelijk en normaal oplettend weggebruiker dan was een mensenleven gespaard.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 18 december 2002, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank is van oordeel dat, met name vanwege het feit dat verdachte zeer onoplettend is geweest, de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht doet aan het fatale gebeuren. Zij zal daarom een zwaardere straf opleggen.
De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte wegens het primair bewezenverklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. E.F. Bueno, R.H.M. Jansen en S.M. Borkent, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2003.