ECLI:NL:RBUTR:2002:AF0945

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kg.nr: 153725/KGZA 02-1156
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op collectieve actie door medisch specialisten in het kader van CAO-onderhandelingen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van de CAO-onderhandelingen voor academisch medisch specialisten, hebben de eisers, de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en haar leden, een kort geding aangespannen tegen de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD) en de Orde van Medische Specialisten. De eisers vorderen een verbod op de aangekondigde collectieve actie van de LAD en de Orde, die gericht is op het terugbrengen van de arbeidsduur van 48 naar 40 uur en het vaststellen van een invoeringsdatum voor een nieuwe honoreringsregeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aangekondigde collectieve actie van de LAD en de Orde in beginsel rechtmatig is, aangezien deze actie verband houdt met de arbeidsvoorwaarden van de academisch medisch specialisten en voortvloeit uit de collectieve onderhandelingen die nog gaande zijn. De rechter heeft geoordeeld dat er geen vredesplicht is die de LAD en de Orde zou beletten om deze actie te ondernemen, en dat de vordering van de VAZ en haar leden om de actie te verbieden niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de VAZ en haar leden afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Kg.nr: 153725/KGZA 02-1156 LvR 21 november 2002
RECHTBANK UTRECHT
(sector handels- en familierecht)
VONNIS
van de voorzieningenrechter,
in het kort geding van:
1.de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging Academische Ziekenhuizen,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
en haar leden
2.a het publiekrechtelijke rechtspersoon-lijkheid bezittende academische ziekenhuis bij de universiteit van Groningen,
het Academisch Ziekenhuis Groningen "AZG",
gevestigd te Groningen,
2.b het publiekrechtelijke rechtspersoon-lijkheid bezittende academische ziekenhuis bij de universiteit van Amsterdam,
het Academisch Medisch Centrum "AMC",
gevestigd te Amsterdam,
2.c het publiekrechtelijke rechtspersoon-lijkheid bezittende academische ziekenhuis bij de universiteit van Utrecht,
het Universitair Medisch Centrum Utrecht "UMCU",
gevestigd te Utrecht,
2.d het publiekrechtelijke rechtspersoon-lijkheid bezittende academische ziekenhuis bij de universiteit van Rotterdam,
het "Erasmus MC",
gevestigd te Rotterdam,
2.e het publiekrechtelijke rechtspersoon-lijkheid bezittende academische ziekenhuis bij de universiteit van Leiden,
het Leids Universitair Medisch Centrum "LUMC",
gevestigd te Leiden,
2.f het publiekrechtelijke rechtspersoon-lijkheid bezittende academische ziekenhuis bij de universiteit van Maastricht,
het Academisch Ziekenhuis Limburg "AZL",
gevestigd te Maastricht,
2.g de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging voor Christelijk Wetenschappelijk Onderwijs,
onder meer in stand houdend
het VU Medisch Centrum "VUMC",
gevestigd te Amsterdam,
2.h de stichting
Stichting Katholieke Universiteit,
onder meer in stand houdend
"UMC St Radboud",
gevestigd te Nijmegen,
e i s e r e s s e n,
eiseres sub 1 hierna te noemen de VAZ en eiseressen sub 2 hierna gezamenlijk te noemen de leden,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaten: mr. W. Th. Snoek en mr. W.D. Kootstra te Amsterdam,
- t e g e n -
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband,
gevestigd te Utrecht,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Orde van Medische Specialisten,
gevestigd te Utrecht,
g e d a a g d e n,
gedaagde sub1 hierna te noemen de LAD en gedaagde sub 2 hierna te noemen de Orde,
procureur: mr. J.N. Kopp,
advocaat: mr. A.L. Asscher te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De VAZ en haar leden hebben de LAD en de Orde in kort geding doen dagvaarden en op de dienende dag, 19 november 2002, van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2
De VAZ en haar leden hebben hun vordering bij monde van hun advocaat doen toelichten mede aan de hand van pleitaantekeningen en producties.
1.3
De LAD en de Orde hebben bij monde van hun advocaat verweer gevoerd, mede aan de hand van pleitnotities en producties.
1.4
Tijdens de behandeling van het onderhavige kort geding hebben drs. E.B. Mulder, namens de VAZ en haar leden, mr. A.W.J.M. van Bolderen, namens de LAD, en prof. dr. P.E. Postmus, namens de Orde, nadere informatie verstrekt.
1.5
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. Vaststaande feiten
2.1
De VAZ, als vertegenwoordigster van haar leden de werkgevers, en (onder andere) de LAD en de Orde, die beide gelieerd zijn aan een vakcentrale en de werknemers vertegenwoordigen, zijn partij bij de collectieve arbeidsovereenkomst Academische Ziekenhuizen (hierna te noemen de CAO).
Partijen hebben daartoe overleg gevoerd in het Landelijk Overleg Academische Ziekenhuizen (hierna te noemen het LOAZ).
2.2
In april 2002 is het Akkoord CAO Academische Ziekenhuizen 2002-2004 gesloten.
Dit akkoord bepaalt -voor zover hier van belang-:
(…)
9. Medisch specialisten
In het kader van de CAO-onderhandelingen is de werkgroep medisch specialisten ingesteld met als taak te verkennen of er aanpassingen noodzakelijk en gewenst zijn met betrekking tot de honoreringsregeling academisch medisch specialisten, als bedoeld in hoofdstuk 15 CAO-AZ. Partijen hebben geconstateerd dat vanwege de invoering van de AMS voor de algemene ziekenhuizen en mede vanwege de noodzaak om de groep academisch medisch specialisten adequaat te blijven belonen het gewenst is de honoreringsregeling op een aantal onderdelen structureel aan te passen.
Het LOAZ constateert dat voor de aanpassing van de structuur van de honoreringsregeling nu geen extra middelen door de overheid/verzekeraars beschikbaar zijn gesteld aan de academische ziekenhuizen en dat voor een structurele aanpassing van de honoreringsregeling geen arbeidsvoorwaardengelden voor dit doel beschikbaar zijn.
(…)
Partijen spreken nader met elkaar over de hierna genoemde onderwerpen. Deze onderwerpen hangen met elkaar en met de hierboven genoemde schaalstructuur samen.
- arbeidsduur
(…)
Vormgeving en wijze van invoering van de nader te maken afspraken zijn afhankelijk van het moment waarop en de omvang van de extra middelen als hiervoor bedoeld beschikbaar worden gesteld aan de academische ziekenhuizen.
Omdat, mede vanwege de complexiteit van de materie, het tijdens de CAO-onderhandelingen niet mogelijk is gebleken vanuit de werkgroep medisch specialisten een totaalpakket aan voorstellen aan het LOAZ aan te bieden, die in het kader van de CAO-onderhandelingen kunnen worden geaccordeerd, zijn VAZ en de direct betrokken werknemerspartijen bij de honoreringsregeling, in casu AC en CMHF, bereid om de onderhandelingen voor medisch specialisten in een open en reëel overleg in werkgroepverband voort te zetten om met inachtneming van hetgeen hierboven is aangegeven voor 1 juni 2002 te komen tot inhoudelijke voorstellen tot aanpassing van de structuur van de honoreringsregeling.
De voorstellen (…) zullen worden besproken in het LOAZ. De accordering in het LOAZ en de (tranchegewijze) invoering zijn afhankelijk van de beschikbaarstelling van de hierboven genoemde extra middelen.
(…)
Voormeld CAO-akkoord is door partijen ondertekend.
2.3
Partijen hebben vervolgens verder onderhandeld over aanpassing van de honoreringsregeling academisch medisch specialisten.
2.4
Het in dit verband opgestelde concept onderhandelaarsakkoord d.d. 12 juli 2002 is door partijen niet ondertekend omdat partijen op een tweetal punten geen overeenstemming konden bereiken.
2.5
Bij brief van 17 juli 2002 heeft de LAD aan alle medisch specialisten in de academische ziekenhuizen meegedeeld -voor zover hier van belang-:
(…)
Een conflict met de werkgevers is onvermijdelijk geworden!
(…)
(Knel)punten
(…)
In de werkgroep waren belangrijke afspraken gemaakt over ingebrachte (knel)punten als salarisschalen, grondslag voor de toelagen, toepassingsbereik van de regeling, excellentietoelage, functiegebonden kosten en een gedeeltelijke ontdooiing voor degenen die in de garantieregeling zitten. Ook werden er afspraken gemaakt over een verbetering van de positie van de 'jonge' medisch specialist. De arbeidsduur bleek daarentegen een steeds terugkerend knelpunt, waarover partijen het niet geheel eens konden worden. Het in het akkoord opnemen van een invoeringsdatum bleek uiteindelijk voor de VAZ een onoverbrugbaar probleem.
(…)
2.6
Bij brief van 14 augustus 2002 heeft drs. E.B. Mulder, voorzitter van de werkgroep medisch specialisten, aan de leden van het LOAZ gerapporteerd.
Die rapportage vermeldt -voor zover hier van belang-:
(…)
De delegaties van de VAZ, de LAD/Ambtenarencentrum en de Orde Medisch Specialisten/CMHF, die gezamenlijk de werkgroep vormen, hebben op basis van het in het CAO-akkoord vastgelegde kader uitvoerige en intensieve besprekingen gevoerd. Ondanks het feit dat er inhoudelijk op één punt na volledige overeenstemming bestond over de voorstellen tot aanpassing van de regeling, hebben partijen na zeer langdurige onderhandelingen op 12 juli 2002 geconcludeerd dat er geen akkoord mogelijk was over aanpassingen van de honoreringsregeling medisch specialisten.
(…)
Inhoudelijk bestond er in de werkgroep over één onderwerp geen overeenstemming, t.w. de formulering van de arbeidsduur annex werktijden.
Invoeringsdatum
Niettegenstaande dit inhoudelijk resultaat is er in de werkgroep geen principe-akkoord bereikt vanwege het ontbreken van overeenstemming over een mogelijke invoeringsdatum.
LAD/Ambtenarencentrum en Orde/CMHF wilden een datum vastleggen waarop de wijzigingen in hoofdstuk 15 en bijlage C van de CAO-AZ zouden ingaan onder acceptatie van het voorbehoud van de VAZ ten aanzien van het verkrijgen van de benodigde additionele financiering. De VAZ kon hiermee niet instemmen gezien de gemaakte afspraken in het CAO-akkoord en het naar het oordeel van de VAZ grote financiële risico voor de ziekenhuizen.
(…)
2.7
Bij aangetekend schrijven van 10 september 2002 is namens de LAD en de Orde aan het bestuur van de VAZ een ultimatum gesteld om vóór 23 september 2002 te 24.00 uur de onderhandelingen te heropenen en reële voorstellen te doen op basis waarvan concrete afspraken gemaakt kunnen worden over arbeidsduur en een invoeringsdatum waarop de nieuwe honoreringsregeling in werking zal treden.
Voorts zijn, indien het VAZ niet bereid zou zijn te onderhandelen, collectieve acties aangezegd.
2.8
Nadat het ultimatum was verstreken en gebleken was dat de VAZ en haar leden niet verder wensten te onderhandelen, hebben de LAD en de Orde haar leden academisch medisch specialisten opgeroepen deel te nemen aan een landelijke zondagsdienst in de academische ziekenhuizen op 1 oktober 2002 van 00.00 uur tot 24.00 uur.
De leden hebben aan die oproep gevolg gegeven.
2.9
Op 30 september 2002 is de rapportage van de werkgroep medisch specialisten binnen het LOAZ besproken. Van die bespreking is een verslag opgemaakt.
Dit verslag vermeldt -voor zover hier van belang-:
(…)
Dhr. Van Bolderen deelt mee dat het verschil van opvatting over de CAO-bepaling inzake de arbeidsduur niet gaat over de bandbreedte, maar dat het gaat over het expliciteren van 40 en 48 uur in de zin van de bedoeling, dat men geen vergoeding krijgt tussen 40 en 48 uur.
Desgevraagd door de voorzitter geeft dhr. Mulder het standpunt van de VAZ weer. Het komt er volgens de VAZ op neer dat de centrales de inroostering op 40 uur, die van toepassing is bij de groep met 24-uursdiensten, wil uitbreiden tot het roosteren voor iedereen met een regelmatig arbeidspatroon die niet in vol continudienst werkzaam is. Dit is naar de mening van de VAZ een benadering die op een andere manier de 40 uur naar binnen haalt. Dhr. Van Bolderen merkt nogmaals op dat het verschil van inzicht tussen partijen over de toepassing van de bepaling gaat en niet over de bandbreedte van 40 tot 48 uur.
(…)
In reactie op de opmerking van dhr. Van Bolderen dat het gaat om het zoeken van de juiste toepassing van inroostering binnen 40 tot 48 uur, stelt de VAZ dat het probleem wel helder gehouden moet worden. De centrales willen een 40-urige inroostering voor iedereen die in een regelmatig arbeidspatroon werkt. Dat is de kern van het geschil. Dhr. Van Bolderen beaamt dit, zij het dat tussen 40 en 48 uur geen vergoeding zou hoeven plaats te vinden, maar [dat] het gaat over het inroosteren.
(…)
Met betrekking tot de ingangsdatum stelt dhr. Van Bolderen dat het verschil van inzicht gaat over de vraag of het in het CAO-akkoord geformuleerde voorbehoud met betrekking tot de extra financiering betekent dat er geen ingangsdatum kan worden afgesproken. Centrales stellen dat het goed mogelijk is een invoeringsdatum af te spreken, los van de extra gelden, omdat is afgesproken dat er geen arbeidsvoorwaardengelden voor dat doel beschikbaar zijn. Desgevraagd door de VAZ beaamt dhr. Van Bolderen dat het noemen van een invoeringsdatum betekent dat de regeling met terugwerkende kracht zal worden ingevoerd indien er op enig moment extra gelden ter beschikking komen.
(…)
De VAZ is van mening dat indien het geld niet verkregen wordt, of bijvoorbeeld pas na een jaar, de terugwerkende kracht niet te betalen is. Het dilemma daarbij is volgens de VAZ dat er problemen zullen ontstaan indien door het uitblijven van geld de afspraken niet kunnen worden ingevoerd, (…)
2.1
Bij aangetekend schrijven van 22 oktober 2002 zijn namens de LAD en de Orde aan het bestuur van de VAZ opnieuw acties aangezegd, thans tegen 11 en 12 november 2002 (een landelijke onderwijsstop) en tegen 27 november 2002 (een landelijke zondagsdienst) en zijn de academisch medisch specialisten opgeroepen om aan die acties deel te nemen.
De landelijke onderwijsstop op 11 en 12 november 2002 heeft inmiddels plaatsgevonden.
3. De vordering en het verweer
3.1
Voor de volledige inhoud en de gronden van de vordering wordt verwezen naar de fotokopie van het aan dit vonnis gehechte exploot van dagvaarding.
De VAZ en haar leden vorderen -kort weergegeven- dat:
- de LAD en de Orde zullen worden geboden de stakingsoproep terug te nemen door middel van een brief aan hun leden en een persbericht aan het ANP;
- de LAD en de Orde zullen worden verboden direct of indirect steun te geven aan de aangekondigde zondagsdienst, of aan enige andere collectieve actie die tot gevolg zal hebben dat de patiëntenzorg binnen de academische ziekenhuizen geen normale doorgang vindt,
zulks telkens op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de LAD en de Orde in de kosten van het geding.
3.2
De LAD en de Orde hebben gemotiveerd verweer gevoerd, en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring in dan wel ontzegging van het door de VAZ en haar leden gevorderde en met veroordeling van de VAZ en haar leden in de kosten van het geding.
3.3
Op de afzonderlijke onderdelen van de stellingen en de verweren van partijen zal hierna -voor zoveel nodig- worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1
Het recht op het voeren van collectieve actie van werknemers wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest).
In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.
4.2
Vooropgesteld wordt, dat de aangekondigde collectieve actie, naar niet in geschil is, direct verband houdt met de arbeidsvoorwaarden van de academisch medisch specialisten en ook niet los kan worden gezien van de collectieve onderhandelingen waarbij partijen betrokken zijn.
Immers, partijen hebben geen akkoord weten te bereiken over de aanpassing van de honoreringsregeling academisch medisch specialisten, waarover, op grond van het gesloten CAO-akkoord, nog nadere onderhandelingen moesten worden gevoerd en waaraan nog een nadere invulling moest worden gegeven, zulks evenwel met inachtneming van hetgeen in de CAO is opgenomen.
4.3
Vaststaat dat in het hiervoor onder 2.2 vermelde CAO-akkoord geen vredesplicht bepaling is opgenomen.
Voorts zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit een impliciete tussen partijen geldende vredesplicht zou kunnen worden afgeleid en valt ook overigens het bestaan van een dergelijke plicht in rechte niet aan te nemen, nu het geschil de (nadere) totstandkoming (van een gedeelte) van de CAO betreft.
4.4
Op grond van het hiervoor overwogene moet dan ook worden geconcludeerd, dat de aangekondigde collectieve actie van de LAD en de Orde wordt gedekt door artikel 6 lid 4 ESH.
Deze aangekondigde collectieve actie moet dan ook in beginsel worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragbepaling erkende grondrecht.
4.5
Van de zijde van de VAZ en haar leden is gesteld, dat de aangekondigde actie van de LAD en de Orde gericht is op een resultaat -te weten het feitelijk terugbrengen van de arbeidsduur van 48 uur naar 40 uur en het doen van een toezegging over een invoeringsdatum van de nieuwe honoreringsregeling- dat strijdig is met de door de bonden gesloten CAO.
4.6
Vooralsnog is niet gebleken, dat de eis van de LAD en de Orde tot verder onderhandelen met de VAZ en haar leden omtrent de arbeidsduur en het vaststellen van een invoeringsdatum van de honoreringsregeling in strijd is met de hiervoor onder 2.2 vermelde CAO-bepaling.
4.7
Gelet op het in artikel 9 van de CAO bepaalde, waarin expliciet is vermeld dat over de arbeidsduur nog nader gesproken moet worden, is een actie die gericht is op het verder onderhandelen teneinde tot een akkoord over de arbeidsduur te komen, niet in strijd met het in artikel 9 van die CAO daaromtrent bepaalde.
Daar komt bij, dat, zoals blijkt uit het hiervoor onder 2.9 weergegeven standpunt van de heer Van Bolderen namens de LAD, welk standpunt door hem en door de heer Postmus namens de Orde tijdens de behandeling van dit kort geding nadrukkelijk is bevestigd, het geschil niet over de bestaande zogenoemde bandbreedte van 40 tot 48 uur gaat.
De LAD en de Orde eisen weliswaar een inroostering voor iedereen die in een regelmatig arbeidspatroon werkt, maar onverlet blijft daarbij, dat de academisch medisch specialist geen compensatie kan claimen voor meer gewerkte uren indien de werkweek uitloopt tot het maximum van gemiddeld 48 uur.
De eis van de LAD en de Orde blijft daarmee binnen het kader van het bepaalde in zowel artikel 9 als artikel 15 van de CAO.
4.8
Dat -naar de VAZ en haar leden stellen- het opnemen van een invoeringsdatum in de honoreringsregeling in strijd is met de CAO-bepaling, dat de accordering in het LOAZ en de (tranchegewijze) invoering afhankelijk zijn van de beschikbaarstelling van extra middelen, is evenmin gebleken.
Uit het hiervoor onder 2.9 weergegeven standpunt van de heer Van Bolderen namens de LAD en uit hetgeen tijdens de behandeling van dit kort geding van de zijde van de LAD en de Orde naar voren is gebracht, blijkt dat de LAD en de Orde zich op het standpunt stellen, dat zolang er geen extra financiële middelen ter beschikking zullen zijn de honoreringsregeling niet ingevoerd kan worden en dat indien onvoldoende financiële middelen ter beschikking zullen worden gesteld de honoreringsregeling met inachtneming van de beperkte financiële middelen tranchegewijs ingevoerd zal worden. Bovendien is tijdens de behandeling van dit kort geding namens de LAD en de Orde nadrukkelijk verklaard, dat bij gebreke van extra dan wel bij gebreke van voldoende financiële middelen door hen geen aanvullende financiële middelen bij de ziekenhuizen zullen worden geclaimd, teneinde de (volledige) invoering van de honoreringsregeling te kunnen bewerkstelligen.
Of en zo ja in welke mate aan de invoering van de honoreringsregeling terugwerkende kracht zal worden toegekend, is dan ook volledig afhankelijk van de omvang van de door de overheid/verzekeraars ter beschikking te stellen extra financiële middelen.
De eis van de LAD en de Orde om verder te onderhandelen over een invoeringsdatum van de honoreringsregeling blijft dan ook binnen het kader van het bepaalde in artikel 9 van de CAO.
4.9
Vaststaat, gegeven het tijdens de behandeling van dit kort geding door alle bij dit geschil betrokken partijen primair ingenomen standpunt, dat de aangekondigde collectieve actie zich uitsluitend richt tegen de VAZ en haar leden en niet tegen de overheid.
Op de subsidiaire stellingen en verweren van partijen die zien op het geval dat de aangekondigde collectieve actie zou zijn gericht tegen de overheid en zich zou keren tegen de VAZ en haar leden zal dan ook niet worden ingegaan.
Dit betekent tevens dat het door de VAZ en haar leden gestelde, dat de actie prematuur is, buiten beschouwing zal blijven, nu zij die stelling slechts naar voren hebben gebracht in het hiervoor vermelde subsidiaire kader.
4.1
De enkele omstandigheid dat -naar de VAZ en haar leden stellen- zij ten gevolge van de aangekondigde collectieve actie financiële schade zullen lijden, is in het geschil dat thans aan de orde is rechtens niet relevant.
Financiële schade is immers inherent aan het voeren van collectieve acties, terwijl de VAZ en haar leden bij machte zijn de schade die hen dreigt, te voorkomen door de eisen van de LAD en de Orde in te willigen.
Dat de VAZ en haar leden excessieve schade zouden lijden door de aangekondigde collectieve actie is gesteld noch gebleken.
4.11
Thans zal moeten worden beoordeeld of, met inachtneming van de door artikel 31 ESH gestelde beperkingen, de LAD en de Orde in redelijkheid niet tot de aangekondigde collectieve actie kunnen overgaan.
Aangenomen moet worden, dat in een geval als hier aan de orde, waarbij de rechten en vrijheden van patiënten en de bescherming van de volksgezondheid zijn gemoeid, dit zich onder meer voordoet wanneer de acties leiden tot een vermindering van de mogelijkheid tot medische verzorging, in die zin dat patiënten daardoor komen bloot te staan aan het gevaar dat zij -mogelijk onherstelbare- schade lijden doordat onderzoek en eventuele behandeling te lang uitblijven.
4.12
Uit de van de zijde van de LAD en de Orde als productie in het geding gebrachte regels die tijdens de zondagsdienst op woensdag 27 november 2002 moeten gelden, blijkt dat:
- op die dag een ruimere bezetting dan tijdens een normale zondagsdienst in het weekend aanwezig zal zijn;
- de actie voerende academisch medisch specialisten zeer zorgvuldig met de belangen van patiënten zullen omgaan zodat deze geen gevaar lopen;
- op de Eerste Hulp voorzieningen worden getroffen zodat die hulp wordt verleend;
- spoedgevallen door de academisch medisch specialisten worden geholpen en het begrip spoedeisend steeds in het voordeel van de patiënt moet worden uitgelegd;
- de opnamestop die het gevolg is van de zondagsdienst niet zal gelden voor opname voor de IC/CCU, kraamafdeling, couveuseafdeling, de afdeling oncologie en de afdeling hartbewaking;
- spoedopnames extra zorgvuldig worden beoordeeld;
- speciale voorzorgsmaatregelen worden getroffen voor "emotioneel gevoelige" behandelingen en "emotioneel gevoelige" uitslagen;
- de verzorging van patiënten op de verpleegafdeling gewoon door gaat;
- patiënten die behandeld/geopereerd moeten worden en voor wie uitstel niet gewenst is behandeld zullen worden.
Voorts is namens de LAD en de Orde tijdens de behandeling van dit kort geding naar voren gebracht, hetgeen van de zijde van de VAZ en haar leden niet is weersproken, dat de leden van de LAD en de Orde reeds op 9 oktober 2002 door middel van een ledenbulletin van de actie op 27 november 2002 op de hoogte zijn gebracht en de academisch medisch specialisten sindsdien daarmee rekening hebben gehouden door geen afspraken en operaties voor die dag in te plannen.
Gelet hierop en in aanmerking nemend dat de zondagsdienst een dag zal duren, niet aansluitend aan het weekend maar op een woensdag zal plaatsvinden en eerst bijna twee maanden na de vorige actie zal worden gehouden, moet vooralsnog worden aangenomen, dat van deze actievorm geen reële vermindering van de mogelijkheid tot medische verzorging te verwachten is, in die zin dat patiënten daardoor komen bloot te staan aan het gevaar dat zij -mogelijk onherstelbare- schade lijden doordat onderzoek en eventuele behandeling te lang uitblijven.
Wellicht brengt die actie enige hinder en ergernis voor de patiënten mee, maar dit is inherent aan het recht op het voeren van actie en kan niet tot de conclusie leiden dat die actie haar beperking vindt in de toepassing van het bepaalde in artikel 31 ESH.
4.13
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie, dat op grond van afweging van alle omstandigheden van het gegeven geval in onderling verband en samenhang bezien, moet worden geoordeeld dat de LAD en de Orde in redelijkheid tot de aangekondigde collectieve actie kunnen overgaan.
Derhalve bestaat geen aanleiding om de LAD en de Orde te verbieden de aangekondigde actie op 27 november 2002 te voeren.
De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd.
4.14
De VAZ en haar leden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2
veroordeelt de VAZ en haar leden in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de LAD en de Orde begroot op € 703,-- voor salaris procureur en op € 193,-- aan verschotten;
5.3
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2002.