ECLI:NL:RBUTR:2002:AE9539

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
91562 HA ZA 98-2323
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen en de kwalificatie van schenkingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen broers over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder, die op 3 oktober 1997 is overleden. De eiser, aangeduid als [H.], vordert dat de rechtbank verklaart dat de nalatenschap volledig is verdeeld volgens de afrekening die is opgesteld door notaris mr. F.M.J. Hermans. De gedaagden, de broers van [H.], betwisten deze vordering en stellen dat er nog waarde van schenkingen door de moeder aan [H.] in de nalatenschap moet worden ingebracht. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere de testamentaire bepalingen en de transacties tussen de moeder en [H.] zijn beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat de pachtovereenkomst en de verkoop van de boerderij aan [H.] niet als materiële schenkingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de pachtovereenkomst, die al sinds 1980 bestond, geen wijziging in de situatie heeft gebracht en dat de schriftelijke toestemming tot verhuur slechts een bevestiging was van de bestaande situatie. Evenzo wordt de verkoop van de boerderij tegen de waarde in bewoonde staat niet als een gift beschouwd, aangezien [H.] als pachter al een voorkeursrecht had. De rechtbank wijst de reconventionele vorderingen van de broers af en verklaart voor recht dat de nalatenschap volledig is verdeeld volgens de afrekening van de notaris. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rhenen,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna: [H.],
procureur: mr. H.J. Diepeveen,
- t e g e n -
1. [gedaagde],
wonende te Ermelo,
2. [gedaagde],
wonende te Putten,
3. [gedaagde],
wonende te Lienden,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna: de broers,
procureur: mr. M.M.A.J. Hanssen.
1.
Het verloop van de procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaardingen van 15 en 17 september 1998;
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie;
- conclusie van repliek in conventie, tevens voorwaardelijke wijzging van eis in conventie en conclusie van antwoord in reconventie;
- akte uitlating voorwaardelijke wijziging van eis in conventie;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
- conclusie van dupliek in reconventie;
- ambtshalve gewezen, op 4 juli 2001 uitgesproken, tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 30 november 2001;
- proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van partijen op 5 juli 2002.
1.2
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1
Partijen zijn broers van elkaar.
2.2
Nadat de vader van partijen was overleden op 13 november 1979, berustte de volle en vrije eigendom van navolgende onroerende zaken bij de moeder van partijen, [de moeder] (hierna: de moeder):
· een tweetal percelen bouwland/grasland aan de [adres] (hierna: de landerijen);
· de boerderij "[De boerderij]" aan de [adres], met schuren, stallen, boomgaard, bouwland en weg, (hierna: [de boerderij]).
2.3
De moeder is op 3 oktober 1997 overleden. Blijkens haar testament d.d. 29 augustus 1996 zijn haar kinderen haar enig erfgenamen. Tevens heeft zij bij testament aan [H.] gelegateerd de aan hem verpachte landerijen, tegen inbreng van de waarde in verpachte staat, vast te stellen door twee makelaars /taxateurs, waarvan één te benoemen door [H.] en één door de broers.
2.4
Ter uitvoering van het testament van de moeder hebben de broers bij akte van 31 mei 1999, verleden voor notaris mr. F.M.J. Hermans, aan [H.] afgegeven en geleverd de aan hem gelegateerde landerijen tegen inbreng van een bedrag van
fl. 230.000,--, zijnde de waarde in verpachte staat vastgesteld op de wijze als in het testament bepaald. Ten aanzien van de inbreng is in deze akte een voorbehoud gemaakt door de broers.
Op dezelfde datum is er een akte van afrekening/verrekening opgesteld door notaris Hermans.
2.5
[De boerderij] werd door [H.] van de moeder gepacht sinds 1 mei 1980 tegen een jaarlijkse pachtprijs van fl. 4.800,--.
[H.] had tevens de landerijen in gebruik sinds 1980, tegen een vergoeding aan moeder van fl. 3.000,-- per jaar.
Terzake van de landerijen hebben de moeder en [H.] op 1 september 1996 een schriftelijke pachtovereenkomst gesloten waarbij de pacht is gesteld op een bedrag van fl. 7.800,-- per jaar. Op dezelfde datum heeft de moeder aan [H.] schriftelijk toestemming gegeven tot verhuur van de landerijen voor boomkwekerijen etc.
2.6
[H.] verhuurde sinds een aantal jaren vóór de schriftelijke (vastlegging van de) pachtovereenkomst van 1 september 1996, zes hectaren van de landerijen aan een boomkweker.
2.7
De moeder heeft [de boerderij] aan [H.] verkocht en op 23 oktober 1996 geleverd tegen de op de taxatie van makelaar [T.] gebaseerde koopprijs van fl. 200.000,--. In de leveringsakte welke is verleden voor notaris mr. C.J.D. van de Pol, is in artikel 7 de volgende bepaling opgenomen:
...
3. Indien koper overgaat tot vervreemding van het voormelde gedeelte ter grootte van 80 are na het overlijden van verkoopster zal van de netto-meeropbrengst, als hiervoor bedoeld, moeten worden uitgekeerd aan de erfgenamen van verkoopster gezamenlijk (waaronder uitdrukkelijk begrepen de koper in deze) een gedeelte van:
-tachtig procent (80%) bij vervreemding binnen een jaar na heden;
-zeventig procent (70%) bij vervreemding binnen twee jaar doch na een jaar na heden;
-zestig procent (60%) bij vervreemding binnen drie jaar doch na twee jaar na heden;
(...)
6. Onder vervreemding wordt verstaan: de levering in eigendom, het verlenen van zakelijke genotsrechten en elke obligatoire overeenkomst, welke de strekking heeft een ander de economische eigendom van de onroerende zaak te verschaffen;
...
2.8
Op 21 november 1996 heeft [H.], tezamen met een perceel grond dat hem al in eigendom toebehoorde, aan [W.] verkocht de 80 are grond, als bedoeld in de leveringsakte zoals hierboven onder 2.7 is weergegeven, tegen een koopprijs van fl 100,- per centiare. De levering van de hiervoor bedoelde percelen grond aan [W.] heeft plaatsgevonden bij akte van 1 december 1998. Terzake van eerder bedoelde 80 are heeft [H.] een bedrag ontvangen van fl. 800.000,--.
3.
De vorderingen en het verweer
in conventie
3. 1
[H.] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de nalatenschap van wijlen [de moeder], overleden te Utrecht op 3 oktober 1997, tussen haar wettige erfgenamen volledig is verdeeld overeenkomstig de afrekening/verrekening, als bijlage bij de akte afgifte legaat d.d. 31 mei 1999, bekend onder ref: FH/EP/DD (120599.1DOS:19987095) van notaris mr. F.M.J. Hermans ter standplaats Utrecht, kosten rechtens;
en voorts, voorwaardelijk, indien de eis in reconventie geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen,
dat de rechtbank de broers zal veroordelen om, indien zij met [H.] overgaan tot verdeling van de nalatenschap van wijlen [de moeder], in deze verdeling de door [H.] geleden schade wegens ongerechtvaardigde verrijking tot de hoogte van de verrijking van wijlen [de moeder] ten koste van [H.], nader op te maken bij staat, te betrekken, althans [H.] te machtigen deze schade in verrekening te doen brengen met zijn erfdeel, kosten rechtens.
3. 2
De broers hebben deze vorderingen gemotiveerd betwist. Voorzover van belang zullen de stellingen en weren bij de beoordeling aan de orde komen.
in reconventie
3. 3
De broers vorderen dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. a. voor recht zal verklaren dat de verpachting van een tweetal percelen
bouwland/grasland aan de [adres] door wijlen [de moeder] aan [H.] alsmede de toestemming van wijlen [de moeder] aan [H.] om deze onroerende zaken te verhuren, een gift in de zin van art. 4:967 BW is, althans een gift is;
b. ter bepaling van de omvang van de hiervoor onder 1.a genoemde giften:
- over zal gaan tot de benoeming van een deskundige, die de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaken op 13 oktober 1997 dient vast te stellen;
- [H.] zal veroordelen bescheiden in het geding te brengen waaruit blijkt van de verhuur van deze onroerende zaken en de opbrengst dezes;
c. Na kennisneming van het hiervoor onder 1b genoemde rapport van de te benoemen deskundige en de door gedaagde in het geding te brengen stukken, de omvang van de hiervoor onder 1a genoemde giften vast zal stellen;
2. a. voor recht zal verklaren dat de verkoop van [de boerderij] aan de [adres], met schuur, stallen, boomgaard, bouwland en weg door wijlen [de moeder] aan [H.] voor een bedrag van fl. 200.000,-- een gift in de zin van art. 4: 967 BW is, althans een gift is;
b. primair:
- ter bepaling van de omvang van de hiervoor onder 2.a genoemde gift over zal gaan tot de benoeming van een deskundige die de verkoopwaarde van de onroerende zaak op 3 oktober 1997 dient vaststellen in verpachte staat, met uitzondering van het gedeelte van 80 are waarbij uitgegaan dient te worden van de vrije verkoopwaarde met inachtneming van de voorgenomen verkoop hiervan;
- na kennisneming van het hiervoor onder 2. b genoemde rapport van de te benoemen deskundige de omvang van de hiervoor onder 2 a genoemde gift vast zal stellen;
subsidiair:
- de omvang van de hiervoor onder 2 a genoemde geeft vast zal stellen op een wijze door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
3. [H.] zal veroordelen met de broers over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van wijlen [de moeder], met benoeming van een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen plaatsvinden;
4. zal bepalen dat de kosten van de ten deze te benoemen deskundigen en de te benoemen notaris, ten laste van de te verdelen nalatenschap zullen komen;
kosten rechtens.
3. 4.
[H.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn stellingen en weren zullen hierna voorzover van belang bij de beoordeling aan de orde komen.
4.
De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1
Het geschil tussen partijen betreft in de kern de inbreng van de zijde van [H.] in de nalatenschap van de moeder van partijen.
4.2
De broers stellen zich op het standpunt dat [H.] nog in de nalatenschap behoort in te brengen, naast de fl. 230.000,-- die hij reeds heeft ingebracht in verband met de aan hem gelegateerde landerijen, de waarde van twee materiële schenkingen van moeder aan hem, te weten:
1. het verpachten van de landerijen in 1996 aan [H.] en de toestemming van de moeder om de grond te verhuren aan een derde, waarbij de omvang van de schenking dient te worden vastgesteld op het verschil tussen de vrije verkoopwaarde en de waarde in verpachte staat ten tijde van het overlijden van de moeder vermeerderd met het verschil tussen de sinds 1996 betaalde pacht en de door [H.] ontvangen huurinkomsten;
2. de verkoop van 80 are behorende tot [de boerderij] tegen de waarde in verpachte staat, terwijl bekend was dat een projectontwikkelaar belangstelling had voor de grond in verband met verwachte bestemmingswijziging; in dit verband dient de omvang van de schenking volgens de broers te worden vastgesteld op 20 procent van de door [H.] ontvangen koopprijs minus hetgeen hij voor de desbetreffende grond heeft betaald.
4.3
[H.] heeft hiertegen het volgende ingebracht.
Hij pachtte de landerijen feitelijk al sinds 1980 op grond van een mondelinge pachtovereenkomst omdat een in eerste instantie beoogde inscharingsovereenkomst nooit geformaliseerd is geweest aangezien aan de wettelijke voorwaarden niet werd voldaan. [H.] verhuurde de grond al enige jaren voordat de pachtovereenkomst tussen hem en de moeder werd geformaliseerd. De schriftelijke pachtovereenkomst van september 1996 en de schriftelijke toestemming tot verhuur heeft derhalve geen bevoordeling opgeleverd ten opzichte van de situatie daarvoor.
Ten aanzien van [de boerderij] is een toekomstige waardevermeerdering als gevolg van een eventuele bestemmingswijziging voldoende gecompenseerd door de waardevermeerderingsclausule die is opgenomen in de koopovereenkomst. [H.] heeft aan de uit deze waardevermeerderingsclausule voortvloeiende verplichtingen voldaan door inbreng van 60 procent van de door hem ontvangen meerwaarde. [H.] gaat daarbij uit van de datum van de juridische levering van de grond aan [W.], te weten 1 december 1998.
De landerijen
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de pachtovereenkomst tussen de moeder en [H.] d.d. 1 september 1996 niet aangemerkt kan worden als een materiële schenking. In feitelijke zin leverde deze overeenkomst geen verandering op ten opzichte van de situatie zoals deze bestond voor 1 september 1996. [H.] gebruikte de landerijen immers al sinds 1980 en betaalde aan de moeder daarvoor een vergoeding van fl. 3000,- per jaar. Weliswaar is er na het overlijden van de vader van partijen tussen de moeder en partijen besproken dat [H.] de landerijen zou gebruiken krachtens een inscharingsovereenkomst, maar van een dergelijke overeenkomst is het -zo staat tussen partijen vast- nooit gekomen. Het feitelijk gebruik door [H.] van de landerijen tegen een vergoeding is ingevolge de Pachtwet een pachtovereenkomst. Zowel de moeder als [H.] hadden op elk moment kunnen verlangen dat deze pachtovereenkomst geformaliseerd zou worden door schriftelijke vastlegging daarvan en goedkeuring door de Pachtkamer. Uit de formalisering in september 1996 kan derhalve geen bevoordelingsbedoeling van de moeder jegens [H.] worden afgeleid. Het gebruik van de landerijen werd op dezelfde wijze voortgezet als voor die tijd tegen een vergoeding die, naar de rechtbank begrijpt, zelfs hoger was dan daarvoor.
Ook in de schriftelijke toestemming tot verhuur van de landerijen ziet de rechtbank geen materiële schenking jegens [H.]. Naar [H.] onweersproken heeft gesteld verhuurde hij immers op 1 september 1996 (een deel van) de landerijen reeds enige jaren aan een boomkweker, met toestemming van de moeder. De door de moeder op 1 september 1996 gegeven schriftelijke toestemming voor verhuur was slechts een schriftelijke vastlegging van de bestaande situatie, hetgeen in verband met de formalisering van de pachtovereenkomst noodzakelijk was. Ook hierin kan derhalve geen bevoordelingsbedoeling van de moeder worden gezien.
Voorzover de broers hebben bedoeld te stellen dat ook de mondelinge pachtovereenkomst van 1980 en de mondelinge toestemming tot verhuur aan een boomkweker als een gift moeten worden aangemerkt strandt deze stelling wegens onvoldoende onderbouwing.
[De boerderij]
4.5
[De boerderij] werd sinds 1980 gepacht door [H.]. In de zomer van 1996 heeft een familiebijeenkomst plaatsgevonden waar is afgesproken dat [H.] de boerderij zou kopen van moeder voor de waarde in bewoonde staat. Toen was reeds bekend dat een projectontwikkelaar eventueel belangstelling zou hebben voor een deel van de grond wegens een mogelijke bestemmingswijziging. In verband met deze belangstelling is tussen partijen en de moeder afgesproken dat in de koopovereenkomst een meerwaardeclausule zou worden opgenomen. De verkoop van [de boerderij] heeft plaatsgevonden op de wijze als tijdens deze familiebijeenkomst is afgesproken. De broers hebben naar voren gebracht dat de meerwaardeclausule zoals deze in de uiteindelijke koopovereenkomst is opgenomen niet overeen komt met een eerder concept waaraan de broers hun goedkeuring hadden gegeven. Naar de rechtbank begrijpt bevatte dit concept een andersluidende meerwaardeclausule op basis waarvan [H.] gedurende een langere periode na vervreemding verplicht zou zijn 80 procent van de netto meeropbrengst met zijn broers te delen. Nu de feitelijke uitwerking van de meerwaardeclausule zoals deze uiteindelijk in de akte is vastgelegd, volgens [H.] erop neer komt dat er door hem slechts 60 procent van de netto meeropbrengst ingebracht behoeft te worden, hebben de broers zich op het standpunt gesteld dat [H.] hierdoor bevoordeeld is. Tijdens de comparitie hebben de broers de omvang van de bevoordeling gesteld op 20 procent van de meeropbrengst.
Uit de stelling van de broers kan worden opgemaakt dat zij van mening zijn dat de meerwaardeclausule zoals deze uiteindelijk in de akte van levering terecht is gekomen onvoldoende compensatie geeft voor het ten tijde van de verkoop reeds voorziene voordeel door een mogelijke bestemmingswijziging van een deel van de grond. De meerwaardeclausule die in een eerder concept was opgenomen en die erop neer zou komen dat [H.] 80 procent van de netto meeropbrengst zou moeten inbrengen, leverde, zo begrijpt de rechtbank de broers, wel voldoende compensatie op. Als deze clausule ook in de definitieve akte terecht zou zijn gekomen zou er in de visie van de broers geen sprake zijn geweest van een gift.
Bij deze stellingname speelt op de achtergrond een verschil van mening tussen [H.] en de broers over de vervreemding van de desbetreffende 80 are grond aan projectontwikkelaar [W.], in het licht van de toepassing van de meerwaardeclausule in de leveringsakte van oktober 1996.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat de meerwaardeclausule die in de uiteindelijke leveringsakte is opgenomen voldoende compensatie biedt voor de te verwachten waardevermeerdering ten gevolge van de eventuele bestemmingswijziging. De inhoud van deze clausule is niet ongebruikelijk en sluit aan bij de bepalingen welke in de Pachtwet de vergoeding regelen bij de uitoefening van het voorkeursrecht van de pachter. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [H.] pachter was van [de boerderij].
Dat deze clausule afwijkt van een eventueel eerder door de broers goedgekeurd concept waarin een ruimere compensatie werd geboden, wil nog niet zeggen dat de moeder [H.] wilde bevoordelen met het opnemen van een voor hem minder ongunstige meerwaardeclausule. Waar het om gaat is dat de meerwaardeclausule, zoals deze uiteindelijk overeengekomen is, een redelijk tegenwicht biedt voor de verwachte bevoordeling van [H.] als gevolg van een eventuele bestemmingswijziging van een deel van de grond. Nu dit het geval is, is er geen sprake van een gift.
Ook de omstandigheid dat [de boerderij] door de moeder aan [H.] is verkocht tegen de waarde in bewoonde staat kan niet worden aangemerkt als een materiële bevoordeling aangezien [H.] reeds sinds 1980 de boerderij pachtte en hij als pachter een voorkeursrecht had bij vervreemding.
Het verschil van inzicht over de toepassing van de meerwaardeclausule, bij de feitelijke verkoop en levering aan de projectontwikkelaar, staat op zichzelf en is niet van belang voor de beoordeling van de thans in het geding zijnde vraag of in de verkoop van [de boerderij] door de moeder aan [H.] een materiële gift is begrepen.
4.7
Het hiervoor onder 4.4 tot en met 4.6 overwogene leidt tot de conclusie dat het verpachten van de landerijen aan [H.] noch de verkoop van [de boerderij] aan hem, dient te worden aangemerkt als een materiële gift.
Dit betekent dat de reconventionele vorderingen zullen worden afgewezen en dat de vordering in conventie zal worden toegewezen. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de voorwaardelijke eis in conventie.
4.8
Omdat partijen broers van elkaar zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de in het dictum vermelde wijze.
5.
De beslissing
De rechtbank:
in conventie:
5.1
verklaart voor recht dat de nalatenschap van wijlen [de moeder], overleden te Utrecht op 3 oktober 1997, tussen haar wettige erfgenamen, volledig is verdeeld overeenkomstig de afrekening/verrekening, als bijlage bij de akte afgifte legaat d.d. 31 mei 1999, bekend onder ref: FH/EP/DD (120599.1DOS:19987095) van notaris F.M.J. Hermans ter standplaats Utrecht;
in reconventie:
5.2
wijst de vordering af;
in conventie en reconventie
5.3
compenseert de kosten van dit geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Bianchi in het openbaar uitgesproken op woensdag 30 oktober 2002.
w.g. griffier w.g. rechter