ECLI:NL:RBUTR:2002:AE9539
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen en de kwalificatie van schenkingen
In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen broers over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder, die op 3 oktober 1997 is overleden. De eiser, aangeduid als [H.], vordert dat de rechtbank verklaart dat de nalatenschap volledig is verdeeld volgens de afrekening die is opgesteld door notaris mr. F.M.J. Hermans. De gedaagden, de broers van [H.], betwisten deze vordering en stellen dat er nog waarde van schenkingen door de moeder aan [H.] in de nalatenschap moet worden ingebracht. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere de testamentaire bepalingen en de transacties tussen de moeder en [H.] zijn beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat de pachtovereenkomst en de verkoop van de boerderij aan [H.] niet als materiële schenkingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de pachtovereenkomst, die al sinds 1980 bestond, geen wijziging in de situatie heeft gebracht en dat de schriftelijke toestemming tot verhuur slechts een bevestiging was van de bestaande situatie. Evenzo wordt de verkoop van de boerderij tegen de waarde in bewoonde staat niet als een gift beschouwd, aangezien [H.] als pachter al een voorkeursrecht had. De rechtbank wijst de reconventionele vorderingen van de broers af en verklaart voor recht dat de nalatenschap volledig is verdeeld volgens de afrekening van de notaris. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.