RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
NS Reizigers B.V.,
gevestigd te Utrecht ,
v e r z o e k s t e r,
Railned B.V.,
gevestigd te Utrecht,
v e r w e e r s t e r.
1.1 Bij besluit van 3 juli 2002 heeft verweerster, voor zover hier van belang, de bezwaren van verzoekster tegen verweersters besluit van 22 mei 2002 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft verweerder de Railned-integratievariant "Ep511_JD_2003 2 Railned3"(integratievariant) die betrekking heeft op het door Railion Benelux N.V. (Railion) aangevraagde goederenspitspad van Rotterdam via Utrecht naar Emmerich, toebedeeld voor het dienstregelingsjaar 2003.
1.2 Eiseres heeft op 9 augustus 2002 beroep ingesteld tegen het besluit van 3 juli 2002 voor zover het betreft het toedelingsbesluit van 22 mei 2002.
1.3 Eveneens op 9 augustus 2002 heeft eiseres de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4 Het verzoek is op 18 september 2002 ter zitting behandeld, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat ten Den Haag, vergezeld door M. Smeets, Hoofd Logistiek NS Reizigers. Namens verweerster is verschenen mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, en C. Harinck, stafmedewerker Railned B.V..
Tevens is verschenen, als derde-belanghebbende, Railion bij gemachtigde, mr. drs. M.E.F. Staal, advocaat te Utrecht, en mr. T.J.J. Kramer, Hoofd Juridische Zaken bij Railion.
2.1 NS Reizigers en Railion hebben respectievelijk op 14 maart 2002 en 15 maart 2002 een aanvraag voor de capaciteitstoedeling voor het dienstregelingsjaar 2003 ingediend bij Railned Capaciteitstoedeling. Beide aanvragen zijn door Railned Capaciteitstoedeling in behandeling genomen en, voorzover daarover consensus bestond, toegedeeld conform de aanvraag.
2.2 Voor het door Railion aangevraagde goederenspitspad, van Rotterdam via Utrecht naar Emmerich, heeft Railned Capaciteitstoedeling separaat een integratievariant ontwikkeld, en deze is op 22 mei 2002 in een apart besluit toegedeeld. Deze variant levert Railion ten opzichte van de capaciteitstoedeling voor het dienstregelingsjaar 2002 in de spitsuren vier extra rijmogelijkheden per dag op het traject van Rotterdam via Utrecht, Arnhem naar Emmerich (het extra spitspad) op.
2.3 NS Reizigers heeft zich op het standpunt gesteld dat Railned met het opnemen van het extra spitspad in de capaciteitstoedeling 2003, in strijd met de door de minister van Verkeer en Waterstaat (de minister) op 22 mei 2002 gegeven Algemene Aanwijzing (de aanwijzing), de risico's voor de punctualiteit en betrouwbaarheid van de treinenloop, heeft verhoogd. Zij stelt dat de capaciteitstoedeling voor het dienstregelingsjaar 2003 voor haar een bevriezing inhoudt en dat Railion zo'n bevriezing, gelet op de huidige situatie op het spoor, ook zou moeten accepteren.
2.4 Railned stelt zich op het standpunt dat de capaciteitstoedeling in overeenstemming is met de gangbare planningsnormen en niet in strijd komt met het Interimbesluit capaciteitstoedeling spoorwegen (het Interimbesluit) en/of de aanwijzing van de minister. Daaraan doet niet af dat dit besluit leidt tot een vermindering van het vertragingsdempend vermogen op het baanvak Rotterdam-Utrecht-Emmerich, omdat dit geen zelfstandige grond is voor het afwijzen van een aanvraag. Railned stelt -kort samengevat- dat in de systematiek van het Interimbesluit eerst getoetst dient te worden aan de in artikel 10 gestelde voorwaarden en, wanneer op grond daarvan niet kan worden toegewezen, pas een toets op grond van artikel 11 van het Interimbesluit dient plaats te vinden. De aanwijzing van de minister verwijst naar de belangenafweging op grond van artikel 11 van het Interimbesluit. Indien Railion een aanvraag zou hebben ingediend conform de integratievariant zou Railned in het geheel niet aan de toets van artikel 11 zijn toegekomen. Railion zou deze aanvraag alsnog kunnen doen en dan zou de aanvraag op grond van artikel 10 van het Interimbesluit moeten worden toegewezen.
Voorts stelt Railned dat niet valt in te zien dat NS Reizigers als gevolg van het bestreden besluit onaanvaardbaar nadeel zal lijden, terwijl het aannemelijk is dat Railion nadeel zal lijden wanner zij geen gebruik zou kunnen maken van de inmiddels aan haar toegedeelde capaciteit.
Tenslotte stelt Railned dat NS Reizigers met haar stelling dat elke verhoging van de baanvakbelasting zou leiden tot een onaanvaardbaar hoog risico, zichzelf tegenspreekt omdat zij ook op het traject Utrecht-Leiden v.v. in de avondspits extra paden voor het dienstregelingsjaar 2003 heeft aangevraagd en toegedeeld gekregen en daarbij niet de consequentie heeft getrokken dat dit tot een onaanvaardbaar risicio leidt.
2.5 Railion heeft, als derde-belanghebbende, benadrukt welke belangen voor haar verbonden zijn aan het toewijzingsbesluit, zoals dat in deze procedure bestreden wordt.
Het extra spitspad is voor Railion noodzakelijk om de verwachte groei in het goederenvervoer voor de komende jaren te kunnen accommoderen. Wanneer Railion het spitspad niet krijgt toebedeeld kan de schade, mede veroorzaakt door het niet efficiënt kunnen inzetten van het materieel, voor haar in de miljoenen euro's gaan lopen. Railion stelt zich voorts op het standpunt dat de aanwijzing van de minister geen algemene, maar een specifieke aanwijzing betreft en derhalve geen rechtsgeldigheid heeft. Daarnaast heeft Railion aangegeven dat een nieuwe aanvraag voor 2003 niet meer mogelijk en gewenst is en het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
2.6 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.7 Ingevolge artikel 28, eerste lid, onder f, en tweede lid, onder b, van de Spoorwegwet juncto artikel 2, eerste lid, van het Interimbesluit is Railned bevoegd tot capaciteitstoewijzing ten behoeve van het binnenlands gebruik van de spoorweginfrastructuur.
2.8 Ingevolge artikel 10 van het Interimbesluit neemt Railned een besluit tot capaciteitstoewijzing overeenkomstig de aanvraag, tenzij:
a. de aanvraag niet verenigbaar is met de minimale niveaus van capaciteitstoewijzing die gelden ingevolge de artikelen 6 en 7;
b. de aanvraag niet verenigbaar is met andere aanvragen of
c. de spoorweginfrastructuur feitelijk niet beschikbaar is.
2. Railned kan aan een besluit tot capaciteitstoewijzing beperkingen en voorschriften verbinden.
3. Indien een besluit tot capaciteitstoewijzing ingevolge het eerste lid niet overeenkomstig de aanvraag toegewezen kan worden, treedt Railned in overleg met de betrokken partijen en stelt hen in de gelegenheid:
a. hun aanvraag te wijzigen of in te trekken;
b. in te stemmen met een wijziging van de aan hen toegewezen capaciteit of
c. in te stemmen met een afwijking van de gangbare planningsnormen, indien daardoor slechts de treindiensten van de betrokken aanvragers een hoger risico van verstoorde verkeersafwikkeling lopen.
2.9 De gangbare planningsnormen zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, onder c, van het Interimbesluit zijn vastgelegd in de Toetsingsnormen Railned Capaciteitstoedeling van mei 1995.
2.10 Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Interimbesluit neemt Railned, indien het overleg, bedoeld in artikel 10, derde lid, niet tot verenigbaarheid van de aanvragen van spoorwegondernemingen of bestuursorganen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, heeft geleid, zo nodig in afwijking van de aanvragen en zoveel mogelijk op basis van vergelijking van meerdere toewijzingsvarianten, een besluit tot capaciteitstoewijzing met afweging van ten minste de volgende belangen:
a. het bereiken van de minimale niveaus van capaciteitstoewijzing, bedoeld in artikel 6;
b. het doelmatig gebruiken van de spoorweginfrastructuur;
c. het bedrijfseconomische nadeel van de ene aanvrager is niet onevenredig groot ten opzichte van het bedrijfseconomische voordeel van een andere aanvrager;
d. het zoveel mogelijk minimaliseren van de reistijd van de betrokken reizigers, gewogen naar reizigersaantallen, voor zover het slechts onverenigbare aanvragen voor het personenvervoer betreft;
e. het toewijzen van een aanvraag om capaciteitstoewijzing van spoorwegondernemingen die voor de eerste keer toetreden tot de markt van het goederenvervoer per spoor, waarbij dit belang voor die nieuwe spoorwegonderneming
geldt tot een maximum van 15% van de totale capaciteit voor het goederenvervoer, voor zover het slechts onverenigbare aanvragen voor het goederenvervoer betreft.
2.11 Ingevolge artikel 4 van het Interimbesluit zijn de artikelen 31a tot en met 31e van de Spoorwegwet van overeenkomstige toepassing op de aan Railned en NS Verkeersleiding bij dit besluit opgedragen bevoegdheden en taken.
2.12 Op grond van artikel 31c van de Spoorwegwet kan de minister de beheerder, de toewijzende instantie en de instantie belast met de verkeersleiding algemene aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van hun opgedragen taken.
2.13 De aanwijzing van de minister luidt dat Railned bij de afweging van de belangen genoemd in artikel 11 van het Interimbesluit voor het dienstregelingsjaar 2003, wanneer er sprake is van een intensivering van de baanvakbelasting ten opzichte van het dienstregelingsjaar 2002, door middel van het toevoegen van (delen van) treinpaden, de betrouwbaarheid en punctualiteit van de treindienst zwaar moet laten wegen, in die zin dat wanneer partijen in overleg niet tot overeenstemming over de aanvragen kunnen komen, de afweging niet mag leiden tot een verhoogd risico ten aanzien van betrouwbaarheid en punctualiteit in het geheel van de treindiensten.
2.14 Vastgesteld kan worden dat de aanvraag van Railion voor de toewijzing van acht rijmogelijkheden in de spitsuren van Rotterdam via Utrecht, Arnhem naar Emmerich op grond van artikel 10, eerste lid, van het Interimbesluit niet voor toewijzing vatbaar was. Het ingevolge artikel 10, derde lid, van het Interimbesluit aangewezen overleg heeft vervolgens niet tot overeenstemming geleid. Derhalve heeft de capaciteitstoewijzing op grond van artikel 11, eerste lid, van het Interimbesluit plaatsgevonden, waarbij een belangenafweging dient te worden gemaakt. De situatie waarin besloten moet worden op basis van een (nieuwe) aanvraag conform de Railned-integratievariant is in het onderhavige geschil dan ook niet aan de orde.
2.15 Met betrekking tot de belangenafweging die door Railned is gemaakt, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Bij een besluit tot capaciteitstoewijzing op basis van artikel 11, eerste lid, van het Interimbesluit dient Railned een besluit te nemen met afweging van ten minste de in dat artikel onder a tot en met e opgesomde belangen. Uit de woorden 'ten minste' is af te leiden dat Railned, naast de wettelijk vastgestelde belangen, ook andere bij het besluit betrokken belangen af dient te wegen. De voorzieningenrechter stelt vast dat Railned de aanwijzing van de minister, wat van deze aanwijzing verder ook zij en ongeacht of zij daartoe gehouden is, heeft meegenomen in haar belangenafweging bij de capaciteitstoewijzing. Daarbij heeft Railned bij de afweging van dit belang geconstateerd dat door toewijzing van het extra spitspad het vertragingsdempend vermogen wel enigszins is verminderd maar dat het risico voor de punctualiteit niet zodanig is, dat in de aanvraag voor capaciteit van de goederen-spitspaden moet worden ingegrepen.
2.16 De voorzieningenrechter overweegt dat bij het toedelen van de paden door Railned de gangbare planningsnormen als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Interimbesluit, leidend zijn. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen geen verschil van mening bestaat omtrent de toepasselijkheid van deze normen. Bovendien is door geen der partijen bestreden dat het extra spitspad binnen de gangbare planningsnormen valt. Hierbij wordt overwogen dat de baanvakbelasting (onderdeel van de gangbare planningsnormen) van dit spitspad 82 à 83% bedraagt. Gebleken is dat een dergelijke belasting op meerdere trajecten voorkomt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook worden geconcludeerd dat het realiseren van het extra spitspad binnen de gangbare planningsnormen valt.
2.17 NS Reizigers heeft zich op het standpunt gesteld dat in de huidige situatie op het spoor elke trein erbij meer risico met zich meebrengt. Hoewel dit op zichzelf juist is en ook niet door Railned wordt bestreden, is deze enkele stelling onvoldoende om het standpunt dat juist met de toewijzing van het extra spitspad een verhoogd risico voor de punctualiteit en betrouwbaarheid ontstaat aannemelijk te achten. Immers elke trein extra betekent een risico voor de punctualiteit en betrouwbaarheid. Gelet op de aanwijzing van de minister gaat het er echter om of er sprake is van een verhoogd risico voor de punctualiteit en betrouwbaarheid. Ter zitting heeft NS Reizigers aangegeven dat de gangbare planningsnormen niet voorzien in de meting van dit aspect en dat niet gezegd kan worden wanneer er sprake is van een verhoogd risico. Daarbij is door NS Reizigers niet weersproken dat voor het dienstregelingsjaar 2003 op het traject Utrecht-Leiden v.v. de capaciteit van het personenvervoer in de spits wordt uitgebreid. De voorzieningenrechter concludeert hieruit dat, anders dan NS Reizigers heeft gesteld, er geen sprake is van een totale bevriezing van de beschikbare capaciteit ten opzichte van het dienstregelingsjaar 2002. Ook deze stelling van NS Reizigers kan derhalve niet leiden tot de conclusie dat elke extra trein erbij een verhoogd risico met zich meebrengt. Gelet hierop en het feit dat het extra spitspad binnen de gangbare planningsnormen valt, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat Railned het in de aanwijzing van de minister genoemde belang onvoldoende heeft meegewogen en in redelijkheid niet tot toedeling van het extra spitspad heeft kunnen komen.
2.18 De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten van verzoekster zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
3.1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2002.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. D.S. Terporten-Hop mr. J. Ebbens
Afschrift verzonden aan partijen op: