Parketnummer : 16/110296-02
Datum uitspraak: 24 september 2002
Tegenspraak Verkort vonnis
Raadsman: mr. M.C. Vermeul
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2002.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt dat het bewijs dat de verdachte alle hieronder bewezenverklaarde feiten heeft begaan, zowel gegrond is op de bewijsmiddelen gebezigd ten aanzien van ieder feit afzonderlijk als ten aanzien van alle feiten in onderlinge samenhang bezien. Immers blijkt dat er sprake is van soortgelijke feiten met een vergelijkbare modus operandi en een vergelijkbare signalementopgave die gepleegd zijn in een korte periode.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair
Diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
Ten aanzien van feit 2, feit 3
Afpersing, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van feit 5 en feit 6
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd;
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft in een periode van ongeveer twee maanden een zestal gewapende overvallen gepleegd. Viermaal was een kapsalon het doelwit en tweemaal een horecagelegenheid.
Verdachte liep in alle gevallen de zaak binnen zwaaiend met een nepwapen, welke niet van echt te onderscheiden was. Vervolgens richtte hij zijn wapen op de slachtoffers, zodat zij gedwongen werden de kassa te openen. Bij een aantal slachtoffers heeft verdachte hard aan de haren getrokken. Bij verschillende slachtoffers zette hij het wapen op hun voorhoofd of hun slaap. Verdachte pakte voorts het geld uit de kassa of liet het slachtoffer het geld in een tas doen.
- Door feiten als de onderhavige wordt de rechtsorde in ernstige mate geschokt. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven dit als zeer traumatisch ervaren en nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van onveiligheid, kunnen ondervinden. In casu is gebleken dat de werkneemsters van met name de kapsalons -veelal heel jonge vrouwen- nog steeds veel hinder in het dagelijks leven ondervinden van de overval. Verdachte heeft zich van deze gevolgen geen rekenschap gegeven.
- De bewezenverklaarde feiten hebben, ook bij de aanwezige klanten in de betrokken zaken, gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 19 augustus 2002, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 18 juli 2002, opgemaakt door S. van der Meulen, reclasseringswerker, aangevuld bij rapportage d.d. 06 september 2002.
- een deskundigen-rapportage betreffende de verdachte d.d. 16 juli 2002, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, psychiater, inhoudende - zakelijk weergegeven - kort gezegd het volgende advies:
In 2000 werd er op 17-jarige leeftijd bij betrokkene voor het eerst de diagnose ADHD gesteld. Volgens plan kwam hij vanuit de thuissituatie in november 2001 op een Kamer Trainings Centrum (KTC) in Utrecht terecht. Op een gegeven moment was het vertrouwen tussen het KTC en betrokkene weg. Omstreeks april 2002 pakte bij zijn spullen en ging hij weg.
Naast moeilijkheden op het KTC ontstonden er in dezelfde periode andere problemen. Betrokkene staakte omstreeks november 2001 tegen het advies van zijn psychiater en zijn ouders de inname van het medicijn Ritalin, werkzaam tegen ADHD, ook stopte hij de gesprekken met de psychiater en begon weer te blowen om rustiger te worden.
In maart 2002 ging na vier maanden de relatie met een goede vriendin uit. In dezelfde periode raakte hij, na anderhalf jaar, zijn werk bij de Jaarbeurs kwijt, omdat hij een aantal keren te laat was gekomen.
In april 2002 had betrokkene geen onderdak meer, geen geld, geen werk, geen vriendin, terwijl hij wel blowde, maar geen Ritalin gebruikte.
Onderzochte lijdt aan een ernstige vorm van ADHD, die vermoedelijk vanaf zeer jonge leeftijd aanwezig is en tot nu toe op alle levensterreinen een verwoestende invloed gehad heeft. De ADHD uit zich bij betrokkene met name in hyperactiviteit, concentratieproblemen, impulsief beslissingen nemen zonder vooraf de consequenties te overzien en op ongelukkige momenten onhandige dingen zeggen. In toenemende mate heeft hij het gevoel gekregen het niet meer te kunnen maken een beroep op anderen te kunnen doen. Tegelijkertijd wil hij ook alles zelf doen en is hij zeer gevoelig voor (door hem beleefde) bemoeienis van buitenaf, terwijl hij juist hulp zo hard nodig heeft.
Diagnostisch is er sprake van een ernstige vorm van ADHD, cannabisafhankelijkheid, alcoholmisbruik en een depressie grotendeels in remissie, bij een 19-jarige adolescent, die weinig zelfvertrouwen heeft, slecht tegen alleen zijn kan en autonomiegevoelig is. De ADHD heeft geleid tot een gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen de ADHD en het ten laste gelegde. Ten gevolge van de ADHD was en is betrokkene absoluut niet in staat om zijn eigen leven op de rails te zetten en kwam, zoals eerder beschreven, in een neerwaartse spiraal terecht. De prognose hangt sterk samen met de mate waarin betrokkene bereid is om zich langdurig en intensief in een gesloten behandelsetting (bijv. Groot Batelaar) te laten behandelen en aansluitend in een gestructureerde woon- en werkomgeving te gaan leven en werken.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zoals hierboven beschreven.
De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens beïnvloedden onderzochtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig, dat het tenlastegelegde daaruit grotendeels verklaard kan worden. Betrokkene kan verminderd toerekeningsvatbaar verklaard worden.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank overweegt hierbij dat een behandeling van de verdachte wenselijk en noodzakelijk is.
Gezien de ernst van de feiten, vooral de veroorzaakte onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en het grote aantal slachtoffers, is de rechtbank echter van oordeel dat een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van het feit dat de wet de mogelijkheid biedt de behandeling reeds in detentie te laten aanvangen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een pistool, replica Walther p229;
is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met behulp van dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde is begaan.
Voornoemd voorwerp zal daarom verbeurd worden verklaard.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- zonnebril;
- baseball pet,
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde is begaan.
Voornoemde voorwerpen zullen daarom verbeurd worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partijen
1) De benadeelde partij [bp1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ten bedrage van €uro 1.212,- .
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op een deel van de immateriële schade en de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit, tot een bedrag van €uro 500,-. De vordering zal daarom bij wijze van voorschot tot dat bedrag worden toegewezen.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
2) De benadeelde partij [bp2] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van €uro 493,50.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit, kan de vordering worden toegewezen.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
3) De benadeelde partij [bp3] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van €uro 226,-.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 5 bewezenverklaarde feit, kan de vordering worden toegewezen.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
4) De benadeelde partij [bp4] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van €uro 500,-.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 5 bewezenverklaarde feit, kan de vordering worden toegewezen.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
5) De benadeelde partij [bp5] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van €uro 705,-.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 6 bewezenverklaarde feit, kan de vordering worden toegewezen.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 57, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 4 (vier) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een pistool,
- zonnebril;
- baseball pet.
De vorderingen van de benadeelde partijen
1) Wijst de vordering van de benadeelde partij [bp1], wonende te Baarn, bij wijze van voorschot ten dele toe tot een bedrag van €uro 500,- (zegge vijfhonderd EURO).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen €uro 500,- (zegge vijfhonderd EURO) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de verdachte dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
2) Wijst de vordering van de benadeelde partij [bp2], wonende te Utrecht toe tot een bedrag van €uro 493,50 (zegge vierhonderd en driehonderddrieennegentig EURO en vijftig EUROcent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen €uro 493,50 (zegge vierhonderd en driehonderddrieennegentig EURO en vijftig EUROcent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de verdachte dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
3) Wijst de vordering van de benadeelde partij [bp3], wonende te Almere, toe tot een bedrag van €uro 226,- (zegge tweehonderd en zesentwintig EURO).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen €uro 226,- (zegge tweehonderd en zesentwintig EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de verdachte dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
4) Wijst de vordering van de benadeelde partij [bp4], wonende te Amersfoort, toe tot een bedrag van €uro 500,- (zegge vijfhonderd EURO).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen €uro 500,- (zegge vijfhonderd EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de verdachte dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
5) Wijst de vordering van de benadeelde partij [bp5], gevestigd te Utrecht, toe tot een bedrag van €uro 705,- (zegge zevenhonderd en vijf EURO).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen €uro 705,- (zegge zevenhonderd en vijf EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de verdachte dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter en mrs. E.C. Ruinaard en M.N. Noorman, rechters, bijgestaan door mr. M.A. van Loon als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2002.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.