ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7146

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
147431/HA RK 02-306
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een kort geding over ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak verzocht [verzoeker] om wraking van mr. [x] naar aanleiding van een kort geding dat op 19 juni 2002 had plaatsgevonden. Het kort geding betrof een geschil over de omgang met de minderjarige kinderen van [verzoeker] en [belanghebbende]. De rechtbank had eerder op 25 juli 2001 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat [belanghebbende] het ouderlijk gezag zou uitoefenen. Na de weigering van [verzoeker] om de kinderen aan [belanghebbende] af te geven, werd hij gedagvaard. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2002 gaf mr. [x] aan dat de kinderen naar de vrouw terug moesten, maar het schriftelijke vonnis werd pas een week later verzonden. [verzoeker] stelde dat het verzoek tot wraking gegrond was omdat mr. [x] niet onpartijdig zou zijn geweest en de belangen van hem en zijn kinderen niet voldoende had meegewogen.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was, omdat het verzoek was gedaan na de sluiting van de mondelinge behandeling van het kort geding. De rechtbank stelde vast dat mr. [x] op 19 juni 2002 mondeling vonnis had gewezen, en dat het schriftelijke vonnis slechts de uitwerking daarvan was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [x]. De klachten van [verzoeker] over de behandeling van de zaak door mr. [x] waren niet voldoende onderbouwd en konden niet leiden tot een gegrond verklaard wrakingsverzoek. De rechtbank verklaarde [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

zaaknr. 147431/HA RK 02-306 BL 4 september 2002
BESLISSING
van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, in de zaak van:
[verzoekerr],
wonende te IJsselstein,
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat-gemachtigde: mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te 's-Gravenhage,
-tegen-
MR. [x],
verweerster.
verder te noemen: mr. [x].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij schrijven van 20 juni 2002 van zijn raadsman heeft [verzoeker] verzocht mr. [x] te wraken. Bij brief van zijn advocaat-gemachtigde (hierna: de raadsman) van 3 juli 2002 heeft [verzoeker] aan de griffier van de rechtbank medegedeeld dat hij - kort gezegd - het verzoek handhaaft.
1.2. De griffier van deze rechtbank heeft bij brief van 22 juli 2002 aan de raadsman van [verzoeker] en aan mr. [x] meegedeeld dat de behandeling van het ver-zoek zal plaatsvinden op 19 augustus 2002 te 14.00 uur. Tevens zijn bij brief van gelijke datum [belanghebbende] en mr. M.Y. van der Bijl (respectievelijk de wederpartij van [verzoeker] bij het hierna te noemen kort geding en haar advocaat) hiervan in kennis gesteld.
1.3. Namens mr. M.Y. van der Bijl heeft mr. J.L. Plokker een op 25 juli 2002 gedateerde reactie aan de griffier van de rechtbank verzonden.
1.4. Mr. [x] heeft een op 30 juli 2002 gedateerde reactie op het wrakingverzoek aan de griffier van deze rechtbank verzonden.
1.5. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2002. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] (vergezeld van zijn huidige partner), zijn raadsman, als-me-de mr. [x].
1.6. De raadsman van [verzoeker] heeft het verzoek tot wraking mondeling toegelicht, mede aan de hand van een pleitnotitie.
1.7. Mr. [x] heeft vervolgens haar standpunt nader toegelicht.
1.8. Na voortgezet debat, waarbij ook [verzoeker] zelf nog enige inlichtingen heeft verschaft, is de uitspraak bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1. [verzoeker] is gehuwd geweest met [belanghebbende]. Uit dit huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 25 juli 2001 werd tussen [verzoeker] en [belanghebbende] de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is bepaald dat alleen [belanghebbende] het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen zal uitoefenen.
2.2. Nadat [verzoeker] had geweigerd de kinderen aan [belanghebbende] af te geven, heeft [belanghebbende] hem doen dagvaarden voor de voorzieningenrechter van deze recht-bank, rechtdoende in kort geding. De mondelinge behandeling van die procedure, waarin [belanghebbende] - kort samengevat - heeft gevorderd dat [verzoeker] zou worden veroordeeld om op straffe van verbeurte van gijzeling danwel een dwangsom binnen 12 uur na betekening van het te wijzen von-nis de twee kinderen van partijen aan haar af te geven, heeft plaatsgevonden op 19 juni 2002. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft mr. [x] mededelingen gedaan, in ieder geval in de zin dat de kinderen van partijen naar de vrouw terug moesten.
2.3. Nadat de mondelinge behandeling van het kort geding was gesloten is een schriftelijk vonnis opge--maakt dat ongeveer een week later aan partijen is verzonden. Het schriftelijke vonnis is gedateerd 19 juni 2002. [verzoeker] heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank de wraking van mr. [x] gegrond zal verklaren.
3.2. [verzoeker] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het mr. [x] in het onderhavige geval aan onpartijdigheid heeft ontbroken, alsook dat mr. [x] de belangen van hem, [verzoeker], en zijn kinderen heeft veronachtzaamd en heeft genegeerd. [verzoeker] heeft ter onderbouwing hiervan, verkort weergege-ven, onder meer aangevoerd dat mr. [x]:
· door middel van haar houding ervan blijk gaf dat zij zijn advocaat niet serieus nam;
· geen blijk ervan gaf dat zij de door hem toegezonden stukken had bestudeerd, terwijl zij daarop ter zitting ook niet is ingegaan;
· uitsluitend heeft gelet op de belangen van [belanghebbende]
· geen serieuze aandacht heeft besteed aan zijn stelling dat de kinderen ernstig zijn mishandeld;
· hem ook overigens onvoldoende de kans heeft gegeven zijn visie naar voren te brengen, daar waar de wederpartij die kans wel kreeg.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot wraking is gedaan nadat de mondelinge behan-deling van het kort geding op 19 juni 2002 was gesloten, doch voordat sprake was van een schrifte-lijk vonnis. Niet in geschil is immers dat het schriftelijke vonnis pas ongeveer een week na het wra-kings-verzoek beschikbaar was. Het schriftelijke vonnis is gedateerd 19 juni 2002, derhalve dezelf-de datum als waarop de mon--de-linge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden.
4.2. [verzoeker] heeft aangevoerd dat die date-ring onjuist is. Mr. [x] daarentegen heeft gesteld dat zij op 19 juni 2002 mondeling vonnis heeft ge-we-zen en dat het schrif-te-lijke vonnis hiervan de uitwerking vormt, zodat het schrif-te-lijke vonnis op 19 juni 2002 moest wor-den geda-teerd. [verzoeker] betwist dat mr. [x] monde-ling vonnis heeft gewezen. De rechtbank oordeelt over deze kwestie als volgt.
4.3. Tussen partijen staat vast dat mr. [x] op 19 juni 2002 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aan partijen heeft medegedeeld dat de kinderen naar de vrouw terug moesten. Dit blijkt ook uit de aantekeningen die de grif-fier van de zitting heeft opgemaakt. Aldus heeft mr. [x] kenbaar ge-maakt hoe de beslissing op de hoofdvordering van de vrouw luidde. Voorzover hieruit al niet volgt dat mr. [x] op 19 juni 2002 mondeling vonnis heeft gewezen, vormt dit in ieder geval een be-lang-rij-ke aanwijzing dat zulks het geval is. Hieraan doet niet af dat mr. [x] heeft medege-deeld dat het vonnis ongeveer een week later beschikbaar zou zijn. Deze mededeling kan immers zeer wel be-trek-king hebben op de schriftelijke uitwerking van het mondelinge vonnis. Het schriftelijke von-nis stemt bovendien overeen met hetgeen mr. [x] tijdens de monde-linge behandeling van het kort geding over de kern van de te nemen beslissing aan par-tijen heeft mede-ge-deeld. Tenslotte kan bij dit alles niet worden voor-bijgegaan aan de eigen aard van een kort geding. Deze aard brengt mee dat het in verband met het spoedeisende karakter van zo'n pro-cedure mogelijk moet zijn (de kern van) een be-slissing mondeling mede te delen alvorens deze op schrift wordt gesteld. Met dit alles strookt niet dat vervolgens aan die mededeling in het geheel geen consequenties zouden zijn verbonden.
4.4. Op grond van het voorgaande dient naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgegaan van een mondeling, op 19 juni 2002 door mr. [x] gewezen, vonnis. De rechtbank onderschrijft der---halve de visie van mr. [x] als weergegeven in nummer 4.2 van dit vonnis. Aldus kan [verzoeker] niet worden gevolgd in zijn mening dat het vonnis is gewezen nadat hij het verzoek tot wra-king had gedaan. Nu de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken nadat de be-han-deling van de zaak is geëindigd door het wijzen van vonnis, is verzoeker niet ontvankelijk in zijn ver-zoek. Overigens merkt de recht-bank nog op dat ongeacht op welke datum (19 juni 2002 of de datum waarop het schriftelijk vonnis ongeveer een week later is ondertekend en verzonden) respectievelijk op welke wijze de uitspraak is gedaan (mondeling of schrif-te-lijk), geldt dat inmiddels vonnis is ge-we-zen in de kort-gedingprocedure. [verzoeker] is weliswaar van mening dat het vonnis is gewezen nadat hij het verzoek tot wraking had gedaan en dat het vonnis om die reden nietig is, doch het be-hoort niet tot de bevoegdheid van de wrakingskamer om de eventuele nietigheid van dit vonnis uit te spreken.
4.5. Ten overvloede, gelet op de verklaring van [verzoeker] dat hij door de gang van zaken met betrekking tot het kort geding elk vertrouwen in justitie heeft verloren, overweegt de rechtbank als volgt. Hetgeen [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd ziet vooral op de vraag of mr. [x] voldoende aandacht heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Dergelijke klachten kunnen, nu het verzoek tot wraking geen rechtsmiddel is tegen de (mogelijke) inhoud van een (te nemen) beslissing, in het kader van een wrakingverzoek aan de orde worden gesteld, mits met voldoende scherpte wordt gesteld en onderbouwd dat deze klachten hun grond vinden in een gebrek aan onpartijdigheid van de betrokken rechter danwel aanwijzingen voor de gerechtvaardigde vrees daartoe bestaan. Een rechter wordt immers uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de toepasselijke normen gege-ven in artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) ontwikkelde criteria.
4.6. [verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd dat de zijns inziens onjuiste behandeling van het kort geding door mr. [x] het gevolg was van een gebrek aan onpartijdigheid aan haar zijde. De klachten die [verzoeker] heeft aangevoerd leveren op zichzelf genomen geen zwaarwegende aan--wij--zingen op voor het oordeel dat het mr. [x] aan onpartijdigheid ont-brak danwel dat vrees dienaangaande gerechtvaardigd is. Dit geldt ook voor de verwijzingen naar te-le-visieoptredens van mr. [x] die [verzoeker] heeft gedaan (in het bijzonder het tele-visie--programma "Het zwarte schaap"). Indien [verzoeker] van oordeel is dat mr. [x] in kwesties van gezag on-juis-te uitgangspunten hanteert, geldt ook op dit punt dat het op zijn weg had gele-gen om tegen het vonnis hoger beroep in te stellen. Aanwijzingen voor de vrees van partijdigheid zijn tenslot-te niet te vinden in het schriftelijke vonnis zelf. Het verzoek tot wraking zou derhalve - indien ontvankelijk - zijn afgewezen.
5. De beslissing.
De rechtbank:
5.1. verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek;
5.2. draagt de griffier op deze beslissing mee te delen aan:
· [verzoeker],
· mr. [x],
· [belanghebbende] en
· mr. M.Y. van der Bijl.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Schepen, P.K. Nihot en J.W. van Rijkom, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2002, in bijzijn van de griffier.
w.g. griffier w.g. rechter