ECLI:NL:RBUTR:2002:AE4275
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.M. Wiertz-Wezenbeek
- G.J. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Ontkenning van vaderschap en de termijn voor indiening van het verzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 april 2002 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De vader, die in 1991 met de moeder was gehuwd, had na de echtscheiding in 1995 geen contact meer met de moeder en was in 1997 benaderd door de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) over kinderalimentatie. Dit leidde tot het vermoeden dat hij niet de biologische vader was van de kinderen. De vader diende zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap in op 28 september 2001, waarbij hij stelde dat hij pas op 14 september 2001 van de moeder had vernomen dat hij niet de biologische vader was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader in 1997 al op de hoogte was van het bestaan van een tweede kind, geboren na de echtscheiding, en dat hij op dat moment had moeten vermoeden dat hij niet de biologische vader was van het oudste kind. De rechtbank oordeelde dat de vader zijn verzoek niet tijdig had ingediend, aangezien de wettelijke termijn van een jaar, zoals vastgelegd in artikel 1:200 lid 5 BW, was overschreden. De rechtbank benadrukte dat deze termijn is ingesteld om de rechtszekerheid te waarborgen en de belangen van de kinderen te beschermen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap van beide kinderen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Deze beschikking werd gegeven door kinderrechter mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek, in tegenwoordigheid van griffier G.J. Vermeulen, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 april 2002.