ECLI:NL:RBUTR:2002:AE1383

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
144312/KG ZA 02-368
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie in het openbaar vervoer: rechtmatigheid en gevolgen voor werkgevers

Op 11 april 2002 vond een kort geding plaats voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht, waar de werkgevers, vertegenwoordigd door de Vereniging Werkgevers Openbaar Vervoer en drie andere vervoersbedrijven, een vordering indienen tegen de CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten. De werkgevers vorderden een verbod op de actie 'Gratis Openbaar Vervoer', die door de vakbonden was aangekondigd als reactie op het uitblijven van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). De werkgevers stelden dat deze actie hen financieel zou schaden en niet onder de bescherming van het Europees Sociaal Handvest (ESH) viel.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de actie van de vakbonden, die inhield dat buschauffeurs geen vervoersbewijzen zouden controleren, wel degelijk onder de bescherming van artikel 6 lid 4 ESH viel. Dit artikel erkent het recht van werknemers op collectief optreden in belangengeschillen met werkgevers. De rechter concludeerde dat de actie niet zodanig ver van de gebruikelijke vormen van collectieve actie afstond dat deze niet beschermd zou zijn. Bovendien werd vastgesteld dat de schade voor de werkgevers, gezien de korte duur van de actie, niet onevenredig was.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vordering van de werkgevers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis bevestigde de rechtmatigheid van de collectieve actie van de vakbonden en onderstreepte het belang van het recht op collectieve actie in het kader van arbeidsverhoudingen.

Uitspraak

KG nr. 144312/KG ZA 02-368\LvR\BL
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Vonnis van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING WERKGEVERS OPENBAAR VERVOER,
gevestigd te Utrecht,
2. de naamloze vennootschap
N.V. VERENIGD STREEKVERVOER NEDERLAND,
handelend onder de naam
CONNEXXION,
gevestigd te Utrecht,
3. de naamloze vennootschap
BBA PERSONENVERVOER N.V.,
gevestigd te Breda,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARRIVA PERSONENVERVOER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
eiseressen,
hierna gezamenlijk te noemen: de werkgevers,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaten: mrs. P.C. Vas Nunes en M.J.M.T. Keulaerds beiden te 's-Gravenhage,
- t e g e n -
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV BEDRIJVENBOND,
gevestigd te Houten,
verder te noemen: CNV Bedrijvenbond,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV BONDGENOTEN,
gevestigd te Amsterdam,
verweersters,
verder te noemen: CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten,
procureurs: mrs. A.F.A.M. Schellart en R. van der Stege.
1. Het verloop van het geding
1.1. Op 11 april 2002 zijn partijen vrijwillig verschenen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, rechtdoende in kort geding. De werkgevers hebben op die dag van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het concept van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. De werkgevers hebben hun vordering bij monde van hun advocaat doen toelichten mede aan de hand van pleitnotities.
1.3. CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten hebben bij monde van hun respectieve raadslieden verweer doen voeren.
1.4. Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. Eiseres sub 1 ("VWOV") is een vereniging van werkgevers in het openbaar vervoer. Eiseressen sub 2, 3 en 4 zijn lid van eiseres sub 1 en houden ondernemingen in stand op het gebied van openbaar vervoer per bus. Naar schatting 70 tot 80% van de bij hen in dienst zijnde buschauffeurs zijn lid van CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten.
2.2. VWOV is als vertegenwoordiger van de werkgevers partij bij de collectieve arbeidsovereenkomst openbaar vervoer (verder: de CAO). CNV Bedrijvenbond, FNV Bondgenoten en VHP VSN zijn als vertegenwoordigers van de werknemers partij bij die CAO.
2.3. De laatste reguliere CAO werd aangegaan voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001.
2.4. Partijen zijn er tot dusverre niet in geslaagd om overeenstemming over een nieuwe CAO te bereiken. In verband daarmee hebben CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten op 5 april 2002 aangekondigd dat zij actie zullen voeren indien hun eisen niet uiterlijk op 10 april 2002 zouden zijn ingewilligd. Bij brief van 9 april 2002 hebben zij een actie aangekondigd met de naam: Gratis Openbaar Vervoer. Ingevolge deze actie hebben CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten hun leden opgeroepen op donderdag 11 en op vrijdag 12 april 2002 de controle en verkoop van plaatsbewijzen op te schorten. Aan deze oproep is inmiddels gevolg gegeven. Door middel van stickers op de bus wordt aangegeven dat er sprake is van "gratis vervoer".
3. De vordering en het verweer
3.1. De vordering van De werkgevers strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten te bevelen om binnen een half uur na de betekening van dit vonnis hun bij openbare busvervoerondernemingen in Nederland als chauffeur werkzame leden op de daartoe meest geëigende wijze, althans op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze, op te roepen de actie Gratis Openbaar Vervoer onmiddellijk te staken;
2. CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten te veroordelen om zich, vanaf een half uur na de betekening van dit vonnis, te onthouden van iedere oproep tot, aanmoediging aan of ondersteuning bij het (laten) vervoeren van passagiers van openbare streekvervoerondernemingen zonder controle op het bezit van geldige plaatsbewijzen,
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten in de proceskosten.
3.2. CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op de verweren zal hierna, voor zoveel nodig, worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het recht op het voeren van collectieve actie van werknemers wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest). In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt, behoudens een hier niet ter zake doende uitzondering, het recht van werknemers op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers.
4.2. Vooropgesteld wordt dat de onderhavige actie, naar niet in geschil is, direct verband houdt met de arbeidsvoorwaarden van de werknemers en ook niet los kan worden gezien van de CAO-onderhandelingen waarbij partijen thans betrokken zijn, derhalve een belangengeschil betreft in de hiervoor bedoelde zin.
4.3. De werkgevers stellen primair dat de actie Gratis Openbaar Vervoer geen vorm van actievoeren is die wordt gedekt door de bepalingen van artikel 6 ESH.
In het algemeen geldt dat artikel 6 ESH niet alleen de staking als collectieve actie kent en erkent, maar ook andere collectieve acties, zulks voor zover die niet te ver afliggen van het normale type van collectieve acties van werknemers, zijnde de algehele werkstaking.
De actie Gratis Openbaar Vervoer kan naar doel en vorm worden beschouwd als een collectieve actie die niet zodanig ver van het normale type van collectieve acties van werknemers afligt, dat zij niet onder de bescherming van artikel 6 lid 4 ESH zou moeten vallen.
Immers een dergelijke actie, te weten het niet controleren en verkopen van vervoersbewijzen, behelst feitelijk de weigering van de werknemers om een deel van de op hen rustende arbeidsverplichting te verrichten, zodat een dergelijke actie voorshands kan worden aangemerkt als een gedeeltelijke werkstaking en derhalve voldoende is gerelateerd aan het normale type van collectieve actie waarop de bescherming van artikel 6 lid 4 ESH ziet.
Hieraan doet niet af, dat -zoals ter zitting is gesteld- gebruik wordt gemaakt van het product van de werkgevers, dat wil zeggen het leveren van diensten met behulp van de aan de werkgevers in eigendom toebehorende bedrijfsmiddelen. Een inbreuk op het eigendomsrecht van de werkgevers is immers direct danwel indirect inherent aan het voeren van collectieve acties. In het onderhavige geval is echter onvoldoende aannemelijk geworden, dat van een zodanige inbreuk op het eigendomsrecht van de werkgevers sprake is, dat de actie dientengevolge niet onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH zou moeten vallen.
4.4. Nu de onderhavige collectieve actie wordt gedekt door artikel 6 lid 4 ESH moet deze in beginsel worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht.
4.5. Niettegenstaande het voorgaande rijst de vraag of de vakbonden in redelijkheid dit actiemiddel hebben kunnen hanteren, zulks gegeven het eigen karakter van de onderhavige actie. In dit verband moet worden beoordeeld of de onderhavige actie leidt tot onevenredige schade voor de werkgevers.
Van de zijde van de werkgevers is gesteld, dat zij financieel getroffen worden door het achterwege blijven van het incasseren van gelden uit (onder andere) de lossekaartverkoop. Maar reeds op grond van de korte duur -te weten twee dagen- van de onderhavige actie en het daarmee beoogde doel, is voorshands geen sprake van een onevenredige schade aan de zijde van de werkgevers, zodat de werknemers in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot de onderhavige actie over te gaan.
In dit verband wordt opgemerkt, dat, in het kader van de schade, niet zal worden ingegaan op de kwestie van de doorbetaling van het loon van de werknemers, nu namens de werkgevers ter zitting is aangegeven dat zij dit in deze procedure buiten beschouwing wensen te laten.
4.6. Op grond van het voorgaande, en nu de werkgevers hun stelling dat CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten te vroeg naar het onderhavige actiemiddel hebben gegrepen onvoldoende hebben onderbouwd en zij ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat niet aan de "spelregels" is voldaan, bestaat thans geen aanleiding om CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten te verbieden de onderhavige actie te voeren. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze actie op 12 april 2002 wordt beëindigd. De vraag of nieuwe actie in deze vorm onrechtmatig is, is thans niet aan de orde. Zulks is immers afhankelijk van de dan geldende omstandigheden van het geval.
4.7. De werkgevers zullen, nu zij in het ongelijk zijn gesteld, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt de werkgevers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten begroot op in totaal €Euro 703,-- voor salaris van de procureurs en op Euro€ 193,-- voor verschotten; verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2002.