ECLI:NL:RBUTR:2002:AE0875

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
118583 HAZA 00-1480
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering en verzekerde hoedanigheid

In deze zaak, die voor de rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser, een voormalig directeur en kok, en AMEV Schadeverzekering N.V. over de uitkering van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Eiser stelt dat hij recht heeft op uitkeringen op basis van zijn verzekering, ondanks dat hij formeel zijn functie als bestuurder had verloren. AMEV betwist dit en stelt dat eiser per 1 juli 1993 zijn verzekerde hoedanigheid heeft verloren. De rechtbank overweegt dat eiser, ondanks de aandelenoverdracht, feitelijk dezelfde werkzaamheden heeft verricht en dat er geen formele eisen zijn gesteld aan zijn beroepshoedanigheid in de polis. De rechtbank verwerpt de stelling van AMEV dat er geen recht op inkomsten meer was, omdat eiser in de jaren 1996 en 1997 tantièmes heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering van kracht is en dat eiser recht heeft op uitkeringen voor de periode waarin hij arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft behoefte aan deskundigen om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser te beoordelen en verwijst de zaak naar de rolzitting voor verdere uitlatingen van partijen. Het vonnis is gewezen op 27 maart 2002.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Mechelen, gemeente Gulpen-Wittem,
e i s e r,
procureur: mr. H.C.E. de Vries
advocaat: mr. R.L.E.I. Hamers te Heerlen,
- t e g e n -
de naamloze vennootschap
AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.,
Gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur: mr. A. Gerristsen-Bosselaar.
Dit vonnis is een vervolg op het op 19 september 2001 in deze zaak uitgesproken tussenvonnis.
1. Het verloop van de procedure
Naar aanleiding van voormeld tussenvonnis zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- een akte met producties van de zijde van [eiser];
- een akte van de zijde van AMEV Schadeverzekering.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1
AMEV stelt zich op het standpunt dat [eiser] per 1 juli 1993 de verzekerde hoedanigheid heeft verloren en dat daarvoor geen andere hoedanigheid in de plaats is gekomen op grond waarvan hij aanspraak kan maken op inkomen in de zin van de verzekerings overeenkomst.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Vaststaat dat [eiser] als directeur hotel/ kok verzekerd was tegen inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Uit de polis en de toepasselijke voorwaarden van model A 0.6 (productie 1 en 2 bij eis) volgt niet dat formele eisen zijn gesteld aan de beroepshoedanigheid, in die zin dat bedoeld is dat alleen het risico van inkomensderving als statutair-directeur/ grootaandeelhouder zou zijn verzekerd. Door AMEV is onvoldoende betwist dat [eiser] na 1 juli 1993, afgezien van de periodes dat hij arbeidsongeschikt was, feitelijk dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten als vóór de aandelenoverdracht, ook al was hij formeel geen bestuurder meer. Dit betekent dat door de aandelenoverdracht het beroep van [eiser] feitelijk niet is gewijzigd.
2.2
AMEV heeft zich voorts verweerd met de stelling dat [eiser] na 1 juli 1993 geen recht meer toekwam op inkomsten en dat derhalve het verzekerd belang ontbrak vanaf die datum.
De rechtbank verwerpt ook deze stelling. Hoewel de privé-opnames in feite slechts als een aflossing gezien kunnen worden op de schuld van de B.V. aan [eiser] en derhalve niet als inkomsten in de zin van de verzekeringsvoorwaarden kunnen worden aangemerkt, ligt dit voor de tantièmes anders. Op basis van de door [eiser] in het geding gebrachte jaarrekeningen is voldoende aannemelijk geworden dat aan [eiser] in ieder geval in de jaren 1996 en 1997 tantièmes zijn toegekend voor de door hem verrichte werkzaamheden. Derhalve heeft hij inkomsten genoten in de zin van de Wet op de Inkomstenbelasting. Nu gebleken is dat [eiser] door zijn werkzaamheden voor de B.V. recht had op toekenning van tantièmes is het verzekerd belang gegeven. Immers, de hoogte van de tantièmes is afhankelijk van de winst die gemaakt kan worden in de onderneming. Aannemelijk is dat die winst in negatieve zin wordt beïnvloed indien [eiser] zijn werkzaamheden (tijdelijk) niet meer kan uitoefenen.
2.3
Door AMEV is naar voren gebracht dat, voor zover al de betaalde tantièmes als inkomsten zijn aan te merken, er in ieder geval geen sprake is geweest van derving daarvan omdat de betalingen van tantièmes tijdens de periode gedurende waarvan [eiser] stelt arbeidsongeschikt te zijn geweest, gewoon door zijn gegaan. De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering aangemerkt dient te worden als een sommenverzekering. Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden is de uitkering alleen afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Een correctiebepaling ontbreekt. De omvang van de feitelijke derving van inkomsten is voor de vaststelling van de uitkering niet van belang.
2.4
Nu de rechtbank van oordeel is dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering wel van kracht is in de periode van 1 juli 1993 tot 1 oktober 1998 komt het subsidiaire verweer van Amev aan de orde. AMEV heeft erkend dat [eiser] arbeidsongeschikt is geweest in de periode van 7 januari tot 1 mei 1994 en van 6 januari tot 19 februari 1995. Dit onderdeel van de vordering ligt derhalve in beginsel voor toewijzing gereed.
Door AMEV is echter betwist dat [eiser] in de periode van 14 april 1993 tot 6 januari 1994 meer dan 25% arbeidsongeschikt is geweest ten gevolge van zijn polsklachten. Tevens heeft AMEV betwist dat [eiser] arbeidsongeschikt is vanwege rugklachten vanaf februari 1998. Beide partijen hebben ten aanzien van deze klachten voorgesteld een deskundige te benoemen. Ook de rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een of meer deskundigen ten aanzien van de vraag of en in hoeverre [eiser] in de desbetreffende periode arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de verzekeringsvoorwaarden.
2.5
De rechtbank is voornemens aan deskundige in ieder geval de volgende vragen te stellen:
1. Welke als gevolg van een ongeval of ziekte aan te merken medische beperkingen had [eiser] in de periode van 14 april 1993 tot 6 januari 1994 en vanaf februari 1998?
2. Wat is de ernst van deze beperkingen? Zijn de door u geconstateerde beperkingen te vatten in een beperkingenprofiel? (Graag beperkingenprofiel invullen)
3. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing, mede gelet op de eerder over [eiser] uitgebrachte medische rapporten? Indien u het met (onderdelen van) die rapporten niet eens bent wilt u dan aangeven waarom?
De zaak zal worden verwezen naar de rol teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de door de rechtbank voorgestelde vragen, over het aantal deskundigen en de aard van de deskundigheid. Partijen mogen zich alleen uitlaten over de per o(o)n(en) van de deskundige(n) indien zij met een gezamenlijk voorstel komen. Tevens verzoekt de rechtbank aan partijen om zich uit te laten over de vraag of direct een arbeidsdeskundige ingeschakeld zal moeten worden die op basis van de door de medisch deskundige in te vullen beperkingenformulieren moet vaststellen van welk(e) arbeidsongeschiktheidspercentage(s) uitgegaan dient te worden bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering of dat hieromtrent eerst het oordeel van de medische deskundige afgewacht zal moeten worden.
2.6
De rechtbank zal het voorschot op het honorarium van de deskundige(n) voor de helft ten laste van ieder der partijen laten komen.
2.7
De rechtbank ziet aanleiding om, in afwijking van artikel 337 lid 2 Rechtsvordering (nieuw), hoger beroep van dit tussenvonnis niet uit te sluiten.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 24 april 2002 voor uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 2.5 en 2.7 aan de zijde van Amev;
3.2
bepaalt dat van dit tussenvonnis hoger beroep zal kunnen worden ingesteld;
3.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Bianchi en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 27 maart 2002.
w.g. griffier w.g. rechter