RECHTBANK UTRECHT
sector handels- en familierecht
Vonnis van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
de gemeente,
gemeente Soest,
zetelende te Soest,
e i s e r e s,
procureur: mr. S.I. Janssen,
Sadki Mohammad Hassan Ahmad,
wonende te Soest,
g e d a a g d e,
verschenen in persoon, vergezeld van de tolk Vahak Setrak Malko.
1. Het verloop van het geding
1.1 Eiseres, hierna ook te noemen: de gemeente, heeft gedaagde in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag 17 januari 2002, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2 De gemeente heeft vervolgens bij monde van haar procureur haar vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en producties.
1.3 Gedaagde heeft hierop verweerd gevoerd mede aan de hand van overgelegde producties.
1.4 Na voortgezet debat is vonnis gevraagd.
2.1 Aan gedaagde is op 1 april 1998 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend. Zijn aanvraag om tot Nederland te worden toegelaten als vluchteling is op dezelfde datum afgewezen.
2.2 Ingevolge de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, hierna ook te noemen de Wet gemeentelijke zorg vvtv, dienden gemeenten zorg te dragen voor de voorziening in de huisvesting van houders van een vvtv.
2.3 Teneinde in die zorg te kunnen voorzien, heeft de gemeente aan gedaagde een woning in gebruik gegeven aan de Smitsweg 525 te Soest.
2.4 Het door gedaagde ingediende bezwaar tegen de weigering hem tot Nederland toe te laten als vluchteling is op 22 oktober 1998 ongegrond verklaard. Het door gedaagde hiertegen bij de rechtbank te Den Haag, zittingsplaats Zwolle ingediende beroep is bij uitspraak van 17 januari 2000 ongegrond verklaard. In deze uitspraak is overwogen dat op juiste gronden is beslist gedaagde niet toe te laten als vluchteling en gedaagde in redelijkheid een vergunning tot verblijf is geweigerd.
2.5 De aan gedaagde verleende vvtv is bij beschikking van 17 maart 1999 ingetrokken.
Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is bij uitspraak van de president van evengenoemde rechtbank van 17 augustus 2000 ongegrond verklaard. Tevens is bij deze uitspraak het door gedaagde ingediende verzoek om een voorlopige voorziening teneinde uitzetting van gedaagde tot op het beroep of het bezwaar is beslist te voorkomen, afgewezen.
2.6 Gedaagde is medio oktober 2001 meegedeeld dat hij de bij hem in gebruik zijnde woonruimte dient te verlaten.
2.7 Gedaagde zal zich bij zijn vertrek uit Nederland in Noord-Irak dienen te vestigen.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering tot ontruiming van gedaagde uit de woning aan de Smitsweg 525, zulks met machtiging van de sterke arm van justitie en politie.
3.2 De gemeente heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat gedaagde thans zonder recht of titel in de woning verblijft. Voorts heeft de gemeente gesteld een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening te hebben omdat zij de woning op korte termijn beschikbaar wil stellen aan asielzoekers die daarop wel aanspraak maken.
3.3 Gedaagde heeft niet betwist dat ingevolge artikel 5 lid 2 Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 de verstrekking van woonruimte aan hem van rechtswege is beëindigd en dat de gemeente derhalve tot de beëindiging van de verstrekking van woonruimte aan gedaagde heeft kunnen overgaan.
Hij heeft zich evenwel tegen de vordering verweerd door te stellen dat hij een tweede asielaanvraag zal indienen op medische gronden en op grond van het feit dat het niet veilig is om naar Noord-Irak terug te keren. Ten aanzien van deze medische gronden heeft gedaagde aangevoerd dat hij onder behandeling is van het RIAGG te Amersfoort.
3.4 De overige stellingen van partijen komen - voor zoveel nodig - hieronder aan de orde.
3.5 Vooropgesteld wordt dat bij het indienen van een herhaalde aanvraag uitzetting niet achterwege blijft. Gelet hierop zal de tweede asielaanvraag van gedaagde niet tot een voorzetting van zijn verblijf in Nederland kunnen leiden.
Voor zover de tweede asielaanvraag van gedaagde wordt gedaan op andere gronden dan zijn eerste asielaanvraag is ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv niet van belang of de vreemdeling op een andere grond (van artikel 8) van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De Wet gemeentelijke zorg vvtv heeft immers alleen betrekking op de vraag of de vreemdeling verblijft op grond van een vvtv en niet op een andere grond. Om die reden wordt in meergenoemd tweede lid alleen verwezen naar de schorsende werking van het bezwaar of beroep tegen de intrekking of niet-verlening van de vvtv. Datzelfde geldt voor de toevoeging dat " uitzetting om die reden niet langer achterwege hoeft te blijven " (tweede nota van wijzigingen 26975 nr. 8 p. 1 tot en met 4).
3.6 Voorts is de door gedaagde aangegeven behandeling door het RIAGG niet een dusdanig klemmende reden op grond waarvan zijn belangen zwaarder moeten wegen dat hiervoor weergegeven belang van de gemeente bij ontruiming van de woning. Dit geldt te meer nu uit een door gedaagde als productie overgelegde brief van het RIAGG slechts valt op te maken dat gedaagde zich op 7 januari 2002 voor behandeling heeft aangemeld zodat geenszins vaststaat dat hij voor behandeling in aanmerking komt en verder niets is gesteld of gebleken met betrekking tot de ernst van de feiten waarvoor gedaagde behandeling nodig acht.
3.7 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen.
3.8 Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4.1 veroordeelt gedaagde de woning aan de Smitsweg 525 te Soest binnen een week na de betekening van dit vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan de gemeente te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
4.2 machtigt de gemeente om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen indien gedaagde in gebreke blijft (volledig) aan het bepaalde onder 4.1 te voldoen;
4.3 veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 703,- voor salaris van haar procureur en op € 268,89 voor verschotten;
4.4 verklaart de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, voorzieningenrechter en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2002.