RECHTBANK UTRECHT
sector handels- en familierecht
Vonnis van de voorzieningenrechter
te Utrecht in het kort geding van:
de gemeente
gemeente Bunschoten,
zetelende te Bunschoten,
e i s e re s,
procureur: mr. W.C. Bieshaar,
1.[gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Bunschoten,
g e d a a g d e n,
verschenen in persoon, bijgestaan door R.E. de Boer, maatschappelijk begeleider bij de Stichting Vluchtelingenwerk te Amersfoort.
1. Het verloop van het geding
1.1 Eiseres, hierna ook te noemen: de gemeente, heeft gedaagden in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 14 januari 2002, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht.
1. De gemeente heeft vervolgens bij monde van haar procureur haar vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde producties.
1.3 Gedaagden hebben hierop bij monde van R.E. de Boer voornoemd, verweer doen voeren mede aan de hand van overgelegde pleitnota's en een overgelegde productie.
1.4 Na voortgezet debat is vonnis gevraagd.
2.1 Ingevolge de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, hierna ook te noemen de Wet gemeentelijke zorg vvtv, dienden de gemeenten zorg te dragen voor de voorziening in de huisvesting van houders van een vvtv.
2.2 In dit verband is aan gedaagde sub 1 woonruimte ter beschikking gesteld aan de [adres] te Bunschoten en aan gedaagde sub 2 woonruimte ter beschikking gesteld aan de [adres] te Bunschoten.
2.3 De aan gedaagden voorwaardelijk verleende vergunningen tot verblijf (vvtv) zijn voor 1 april 2001 ingetrokken dan wel zijn voor die datum hun aanvragen tot verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunningen afgewezen.
2.4 Op dit moment zijn geen procedures meer aanhangig op grond waarvan de werking van de intrekking van de vvtv van gedaagden dan wel de afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze vergunningen is opgeschort.
2.5 De gemeente heeft gedaagden medio juli 2001 meegedeeld dat zij de aan hen ter beschikbaar gestelde woonruimten dienen te verlaten.
2.6 Gedaagden zullen zich bij hun vertrek uit Nederland in Noord-Irak dienen te vestigen.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering tot ontruiming van gedaagde sub 1 uit de woning aan de [adres] te Bunschoten en van gedaagde sub 2 uit de woning aan de [adres] te Bunschoten.
3.2 De gemeente heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat gedaagden thans zonder recht of titel in de woningen verblijven.
Tevens stelt de gemeente tot ontruiming te willen overgaan omdat zij door het onrechtmatige verblijf van gedaagden in de woningen deze niet kan gebruiken voor opvang van asielzoekers die daar wel aanspraak op maken en dat hierdoor de herverdeling van de beschikbare woonruimte voor asielzoekers in verband met de te verwachten overname van deze woonruimte door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa) wordt belemmerd. Voorts heeft de gemeente gesteld geen vergoeding meer van de Staat voor de opvang van gedaagden te ontvangen.
3.3 Gedaagden hebben niet betwist dat de gemeente ingevolge artikel 5 lid 2 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 tot beëindiging van de verstrekking van woonruimte aan gedaagden heeft kunnen overgaan. Tevens hebben gedaagden hun stelling dat zij niet naar Irak kunnen terugkeren uiteindelijk niet gehandhaafd.
Zij stellen echter dat er in de woningen die voor opvang van asielzoekers ter beschikking zijn gesteld kamers leeg staan. Tevens hebben zij gesteld voornemens te zijn een derde asielaanvraag in te dienen. Verder wensen zij voorlopig in Nederland te blijven, gedaagde sub 1 onder meer om op 15 februari 2002 voor de politierechter te verschijnen en gedaagde sub 2 om haar behandeling door het RIAGG voort te zetten.
3.4 Tegenover de gestelde leegstand heeft de gemeente aangevoerd dat slechts 1 kamer in een aan asielzoekers ter beschikking gestelde woning niet in gebruik is en dat dit verband houdt met de hiervoor genoemde overname door het Coa.
3.5 Daarnaast blijft bij het indienen van een herhaalde verblijfsvergunning asiel uitzetting niet achterwege. Gelet hierop zal de derde asielaanvraag van gedaagden niet tot een voortzetting van hun verblijf in Nederland kunnen leiden.
3.6 Voorts zijn de door gedaagden in 3.3 gestelde omstandigheden om voorlopig in Nederland te blijven niet zodanige klemmende redenen op grond waarvan de belangen van gedaagden zwaarder moeten wegen dan het hiervoor weergegeven belang van de gemeente bij ontruiming van de woning.
3.7 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld.
3.8 Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4.1 veroordeelt gedaagde sub 1 de woning aan de [adres] te Bunschoten binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten;
4.2 veroordeelt gedaagde sub 2 de woning aan de [adres] te Bunschoten binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten;
4.3 veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 703,- voor salaris van haar procureur en op € 256,77 voor verschotten;
4.4 verklaart de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, voorzieningenrechter en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2002.