RECHTBANK UTRECHT
sector handels- en familierecht
Vonnis van de voorzieningenrechter
te Utrecht in het kort geding van:
de gemeente,
gemeente IJsselstein,
zetelende te IJsselstein,
e i s e re s,
procureur: mr. D.T.H. Gerritsen,
[de asielzoeker],
wonende te IJsselstein,
g e d a a g d e ,
verschenen in persoon.
1. Het verloop van het geding
1.1 Eiseres, hierna ook te noemen: de gemeente, heeft gedaagde, verder ook te noemen: [de asielzoeker], in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag 9 januari 2002, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht.
1. 2 De gemeente heeft vervolgens bij monde van haar procureur haar vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en producties.
1.3 [de asielzoeker] heeft hierop verweer doen voeren.
1.4 Na voortgezet debat is vonnis gevraagd.
2.1 [de asielzoeker] heeft op 11 september 1997 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanvragen ingediend om tot Nederland te worden toegelaten als vluchteling en tot verlening van een vergunning tot verblijf. Bij beschikking van 7 augustus 1998 heeft de IND deze aanvragen afgewezen. Wel is aan [de asielzoeker] een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend.
2.2 Ingevolge de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, hierna ook te noemen de Wet gemeentelijke zorg VVTV, dienden gemeenten zorg te dragen voor de voorziening in huisvesting van houders van een vvtv.
2.3 Teneinde in die zorg voor [de asielzoeker] te kunnen voorzien, huurt de gemeente een woning aan de [adres] te IJsselstein, hierna te noemen de woning.
2.4 De gemeente heeft op 30 december 1998 met [de asielzoeker] een bruikleenovereenkomst gesloten inzake het gebruik door [de asielzoeker] van een kamer en gemeenschappelijke ruimten in de woning.
2.5 Het door [de asielzoeker] tegen de onder 2.1 genoemde beschikking van 7 augustus 1998 ingediende bezwaarschrift is bij beschikking van 2 april 1999 ongegrond verklaard. Tevens is hierbij de aan [de asielzoeker] verleende vvtv ingetrokken.
[de asielzoeker] heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank te Den Haag, zittingsplaats Groningen. Daarnaast heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de president van evenvermelde rechtbank. In dat verband is de uitzetting van [de asielzoeker] achterwege gebleven.
2.6 De rechtbank te Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 3 april 2001 na gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, de beschikking van 2 april 1999 gedeeltelijk vernietigd maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van deze beschikking in stand gelaten. Voor het overige is het beroep van [de asielzoeker] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van dezelfde datum heeft de president van evenvermelde rechtbank het tijdens het beroep ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
2.7 [de asielzoeker] zal bij zijn vertrek uit Nederland zich dienen te vestigen in Noord-Irak.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering tot ontruiming van [de asielzoeker] van een woning aan de [adres] te Utrecht. Begrepen wordt dat hier sprake is van een vergissing en dat de ontruiming van de woning aan de [adres] te IJsselstein is bedoeld.
3.2 De gemeente stelt dat [de asielzoeker] geen recht meer heeft om in Nederland te blijven omdat zijn vvtv is ingetrokken, het door hem daartegen ingestelde beroep ongegrond is verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk is verklaard.
[de asielzoeker] verblijft zonder recht of titel in de woning, aldus de gemeente.
3.3 Bij artikel 4 hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 van 23 november 2000( Stb. 496, inwerkingtreding 1 april 2001, Stb. 144 in samenhang met artikel 7 van deze Invoeringswet) is de Wet gemeentelijke zorg VVTV ingetrokken.
3.4 Ingevolge artikel 5, tweede lid hoofdstuk 11 van de overgangsbepalingen van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 kan in afwijking van artikel 4 van hoofdstuk 2 van deze wet de toepassing van de Wet gemeentelijke zorg VVTV worden voortgezet ten aanzien van een vreemdeling die op de dag, voorafgaande aan de inwerkingtreding van dat artikel, niet langer houder is van een vvtv maar wel de verstrekkingen op grond van die wet geniet.
Deze verstrekkingen eindigen, aldus evenvermeld tweede lid, vier weken na de dag waarop de beschikking bekend is gemaakt waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is ingetrokken of de geldigheidsduur van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is geëindigd.
Voorts is in meergenoemd tweede lid bepaald dat bij opschorting van de werking van de beschikking waarbij de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is ingetrokken of de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is afgewezen, de verstrekkingen eindigen vier weken na de dag waarop de opschorting eindigt en uitzetting om die reden niet langer achterwege hoeft te blijven. Indien daarvan sprake is voor de inwerkingtreding van de Invoeringswet, dan eindigen de verstrekkingen vier weken na de dag waarop deze wet in werking is getreden.
Blijkens de parlementaire geschiedenis bij meergenoemd tweede lid (tweede nota van wijzigingen 26975 nr. 8 p. 1 tot en met 4) eindigen de zorgwet voorzieningen van rechtswege. Voorts wordt blijkens deze parlementaire geschiedenis met de opschortende werking bedoeld de schorsende werking van het bezwaar of beroep bij de rechter. Indien daarvan sprake is eindigen de verstrekkingen van rechtswege op de dag waarop die schorsende werking afloopt en uitzetting om die reden niet langer achterwege blijft.
Na afloop van de schorsende werking, gaat de vertrektermijn opnieuw lopen. In de praktijk betekent dit dat, de verstrekkingen worden beëindigd vier weken na afloop van de schorsing.
3.5 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de verstrekkingen van rechtswege zijn beëindigd 4 weken na 3 april 2001 en dat de gemeente terecht heeft kunnen beslissen de verstrekking van woonruimte aan [de asielzoeker] te beëindigen.
3.6 De stelling van [de asielzoeker] dat hij om hem moverende redenen niet vrijwillig zal terugkeren naar Irak maakt dit niet anders.
3.7 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen.
3.8 [de asielzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4.1 veroordeelt [de asielzoeker] om de woning aan de [adres] te IJsselstein binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al het zijne en de zijnen en de woonruimte ter vrije beschikking van de gemeente IJsselstein te stellen, onder overgifte van de sleutels.
4.2 machtigt de gemeente IJsselstein om, indien [de asielzoeker] in gebreke blijft aan het onder 4.1 bepaalde te voldoen, de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
4.3 veroordeelt [de asielzoeker] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 703 voor salaris van haar procureur en op € 75,89 voor verschotten;
4.4 verklaart de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, voorzieningenrechter en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2002.