V O N N I S
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
De Ontvanger van de Belastingdienst Ondernemingen Utrecht,
kantoorhoudende te Utrecht,
e i s e r,
procureur: mr. B.F. Keulen,
[gedaagde],
wonende te Nieuwegein,
g e d a a g d e,
procureur: mr. F.W. Henstra
(eerder mr. R.E. Faijdherbe).
Eiser zal hierna worden aangeduid als "de ontvanger". Gedaagde zal hierna worden aangeduid als "[gedaagde]".
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding van 27 november 2000 en hiermee overeenstemmende conclusie van eis;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
1.2. Na de conclusie van dupliek, waarbij [gedaagde] een aantal niet eerder in het geding gebrachte producties heeft overgelegd, heeft de ontvanger op de voet van artikel 2.12 van het Landelijk Rolreglement gelegenheid gehad om kenbaar te maken of hij naar aanleiding van die producties een akte wenste te nemen. De ontvanger heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3. Voorts heeft de ontvanger, na daartoe krachtens verzoekschrift van 23 juni 2000 verkregen verlof van de president van deze rechtbank, ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag en conservatoir derdenbeslag doen leggen.
1.4. Ten slotte hebben partijen aan de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
2.1. Op 17 december 1999 heeft de Belastingdienst aan [de vennootschap] naar Pools recht [[de poolse vennootschap]]., gevestigd in Polen, hierna "[[de poolse vennootschap]]", een aanslag opgelegd ter zake van loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen over het tijdvak 1994-1995.
2.2. Het bedrag van deze aanslag, inclusief de daarin begrepen verhoging en heffingsrente, beloopt ƒ 7.702.239,-, te vermeerderen met invorderingsrente en kosten. [[de poolse vennootschap]] heeft dit bedrag niet betaald.
2.3. De bedrijfsactiviteiten van [[de poolse vennootschap]] in Nederland hebben bestaan uit de tewerkstelling van Poolse arbeidskrachten, die aan Nederlandse opdrachtgevers ter beschikking werden gesteld.
2.4. [gedaagde] heeft, al dan niet via de door hem beheerste vennootschap naar Engels recht [de engelse vennootschap], hierna "[de engelse vennootschap]", diensten verricht ten behoeve van [[de poolse vennootschap]]'s hierboven genoemde werkzaamheden in Nederland.
2.5. [[de poolse vennootschap]] en [de engelse vennootschap], vertegenwoordigd door [gedaagde], zijn in maart 1995 een schriftelijke overeenkomst aangegaan betreffende de door [de engelse vennootschap] ten behoeve van [[de poolse vennootschap]] te verrichten diensten en de daarvoor door [[de poolse vennootschap]] te betalen vergoeding.
2.6. Deze, in gebrekkig Engels gestelde, overeenkomst bepaalt onder andere dat [de engelse vennootschap] bevoegd is "to sign the new contracts under the name, [[de poolse vennootschap]] E.C.S. International only after our [= [[de poolse vennootschap]]'s] acceptation. The O.K. must be done before the final signing."
2.7. De overeenkomst bepaalt verder dat [de engelse vennootschap] "is obtained - de rechtbank verstaat: "obliged" - to (…) collecting the money on our subaccount from our clients (…), carrying the evidence of all office expenses (…), transfer[r]ing money to Poland monthly within 7 days (…) [and] to give the maximum att[e]ntion to our employees." Voorts diende [de engelse vennootschap] "do his best to increase the profits of [[de poolse vennootschap]] (…)."
2.8. Ten aanzien van de betaling van [de engelse vennootschap] voor haar diensten is overeengekomen dat [de engelse vennootschap] aanspraak kon maken op "refund of all expenses [and] 20% commis[s]ion of the turnover bro[u]ght by [the] Benelux [b]ranch."
2.9. Bij beschikking van 27 september 2000 heeft de ontvanger [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor het door [[de poolse vennootschap]] krachtens de onder 2.1. genoemde aanslag te betalen bedrag.
2.10. [gedaagde] heeft deze aansprakelijkstelling betwist, welke betwisting door de ontvanger is verworpen.
3. De vordering en het verweer
3.1. De ontvanger heeft gevorderd, samengevat, dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om aan de ontvanger een geldsom te betalen van ƒ 7.891.371,-, te vermeerderen met rente en proceskosten zoals in de dagvaarding nader omschreven.
3.2. Deze vordering is gebaseerd op de stelling, samengevat, dat [gedaagde] krachtens artikel 33, eerste lid, Invorderingswet 1990 hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting- en premieschuld van [[de poolse vennootschap]] volgens de onder 2.1. genoemde aanslag, ten belope van het onder 3.1. vermelde bedrag, aangezien hij als leider van de vaste inrichting van [[de poolse vennootschap]] in Nederland dan wel als haar in Nederland wonende vaste vertegenwoordi-ger heeft te gelden.
3.3. [gedaagde] heeft tegen de vordering van de ontvanger verweer gevoerd, waarbij hij onder andere heeft betwist te beschikken over de door de ontvanger gestelde hoedanigheid. Het verweer zal, voorzover voor de beoordeling van het geschil van belang, verder hierna aan de orde komen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De beoordeling van de onder 3.1. vermelde vordering is allereerst afhankelijk van het antwoord op de vraag of [gedaagde] als leider van de vaste inrichting van [[de poolse vennootschap]] in Nederland dan wel als [[de poolse vennootschap]]'s in Nederland wonende vaste vertegenwoordiger dient te worden aangemerkt, een en ander als bedoeld in artikel 33, eerste lid onder b, Invorderingswet 1990.
4.2. Nu [[de poolse vennootschap]] in Polen is gevestigd en nu de door de ontvanger gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] een belastingschuld van [[de poolse vennootschap]] betreft, dient deze vraag mede te worden beantwoord aan de hand van hetgeen in het verdrag van 20 september 1979 tussen Nederland en Polen tot vermijding van dubbele belasting en voorkoming van het ontgaan van belasting, hierna "het verdrag met Polen", is bepaald ter zake van het begrip "vaste inrichting".
4.3. Aangezien de desbetreffende verdragsbepaling klaarblijkelijk is ontleend aan het modelbelastingverdrag inzake inkomen en kapitaal van de Or-ganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling uit 1977, dient voorts aansluiting te worden gezocht bij de betekenis van dit begrip in dat modelbelastingverdrag en bij de rechtspraak van (in het bij-zonder) het Europees Hof van Justitie aangaande soortgelijke, aan het modelverdrag ontleende verdragsbepalingen. Dit leidt tot de volgende beoordeling.
4.4. Vaststaat dat [gedaagde], al dan niet via het door hem beheerste [de engelse vennootschap], ten behoeve van [[de poolse vennootschap]] zekere diensten heeft verricht verband houdende met de werkzaamheden van [[de poolse vennootschap]] in Nederland, te weten het tewerkstellen van Poolse arbeidskrachten. Vaststaat voorts dat [[de poolse vennootschap]] en [de engelse vennootschap] ter zake van deze diensten een overeenkomst zijn aangegaan als onder 2.5. tot en met 2.8. beschreven. Vaststaat bovendien dat [gedaagde] diensten heeft verricht voor [[de poolse vennootschap]] in het tijdvak waarin haar belastingschuld volgens de onder 2.1. genoemde aanslag is ontstaan (1994-1995).
4.5. Ten slotte staat vast dat de diensten van [gedaagde], al dan niet via [de engelse vennootschap], betrekking hebben gehad op de feitelijke uitvoering van de tewerkstelling door [[de poolse vennootschap]] van Poolse arbeidskrachten in Nederland, en als zodanig in ieder geval hebben omvat het onderhouden van zakelijke contacten met Nederlandse opdrachtgevers (inleners), het verrichten van bepaalde administratieve en bankaire handelingen (waaronder betalingshandelingen en het verzamelen van urenstaten) alsmede (aspecten van) de begeleiding en introductie van Poolse arbeidskrachten in het kader van hun tewerkstelling in Nederland.
4.6. De door partijen in hun conclusies gegeven omschrijvingen van de aard van de diensten van [gedaagde], althans [de engelse vennootschap], ten behoeve van [[de poolse vennootschap]], komen - de verschillen in de daaraan door partijen gegeven duiding ten spijt - op hoofdlijnen overeen in de onder 4.5. weergegeven zin. Thans dient daarom te worden beoordeeld of [gedaagde] - die stelt als zelfstandig en onafhankelijk "agent" te zijn opgetreden - uit hoofde van die diensten rechtens als leider van de vaste inrichting van [[de poolse vennootschap]] in Nederland dan wel als in Nederland wonende vaste vertegenwoordiger van [[de poolse vennootschap]], heeft te gelden.
4.7. De rechtbank is, in aanmerking nemende het onder 4.2. en 4.3. overwogene, van oordeel dat zulks niet het geval is. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.8. Voor de aanwezigheid van een "vaste inrichting" van [[de poolse vennootschap]] in Nederland is in ieder geval vereist de aanwezigheid hier te lande van een structuur met een voldoende mate van duurzaamheid in het kader waarvan overeenkomsten kunnen worden opgemaakt en beslissingen van dagelijks bestuur kunnen worden genomen. Uit de onder 4.5. genoemde diensten en het dienaangaande door de ontvanger gestelde - indien bewezen - volgt niet dat beslissingen van dagelijks bestuur betreffende [[de poolse vennootschap]]'s werkzaamheden in Nederland werden genomen door [gedaagde], al dan niet via [de engelse vennootschap], in het kader van een door hem geleide, min of meer duurzame structuur. Ook uit de onder 2.5. tot en met 2.8. genoemde overeenkomst tussen [[de poolse vennootschap]] en [de engelse vennootschap] blijkt niet dat [[de poolse vennootschap]] beslissingen van dagelijks bestuur in dier voege had opgedragen of overgelaten aan [gedaagde] of [de engelse vennootschap].
4.9. De door [gedaagde] ten behoeve van [[de poolse vennootschap]] verrichte diensten zijn in essentie van ondersteunende en uitvoerende aard geweest en daarin ligt niet besloten dat de aan die diensten ten grondslag liggende beslissingen van dagelijks bestuur eveneens door [gedaagde], al dan niet via [de engelse vennootschap], werden genomen in het kader van een structuur als bovenbedoeld. Boven-dien wijzen de onder 2.6. en 2.7. aangehaalde contractsbepalingen op de uitvoering door [gedaagde], althans [de engelse vennootschap], van niet door hém maar door [[de poolse vennootschap]] genomen bestuursbeslissingen, níet op een beslissingsbevoegd-heid van [gedaagde] zelf. Integendeel, de onder 2.6. aangehaalde bepaling bepaalt dat de beslissing om overeenkomsten (met derden) aan te gaan, ten gronde was voorbehouden aan [[de poolse vennootschap]], terwijl het door de ontvanger ten processe gestelde - indien bewezen - niet tot de gevolgtrekking dwingt dat zodanige beslissingen realiter door [gedaagde] zelf, zonder ruggespraak met en toestemming van [[de poolse vennootschap]] werden genomen.
4.10. Het hierboven overwogene leidt tot de slotsom dat niet gebleken is van de aanwezigheid hier te lande van een door [gedaagde] geleide structuur met een voldoende mate van duurzaamheid in het kader waarvan beslissingen van dagelijks bestuur konden worden genomen, zodat niet gebleken is van een door [gedaagde] geleide vaste inrichting.
4.11. Uit het hierboven overwogene volgt voorts dat de door [gedaagde] ten behoeve van [[de poolse vennootschap]] verrichte diensten moeten worden beschouwd als hulpwerkzaamheden en als werkzaamheden van voorbereidende aard zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid onder e en f, van het verdrag met Polen, zodat - gezien het bepaalde in dat artikel - ook hierom niet tot de aanwezigheid van een door [gedaagde] geleide vaste inrichting hier te lande kan worden besloten. [gedaagde] is derhalve niet uit dien hoofde aansprakelijk voor [[de poolse vennootschap]]'s loonbelasting- en premieschuld over het tijdvak 1994-1995.
4.12. Evenmin is gebleken dat [gedaagde] rechtens heeft te gelden als in Nederland wonende vaste vertegenwoordiger van [[de poolse vennootschap]], zodat hij ook op die grond niet aansprakelijk kan worden geoordeeld.
4.13. Uit zijn onder 4.5. weergegeven diensten volgt immers niet dat [gedaagde] níet als van [[de poolse vennootschap]] onafhankelijke vertegenwoordiger, handelend in de normale uitoefening van zijn eigen (agentuur)bedrijf, is opgetreden, gegeven dat de ondersteunende en uitvoerende aard van die diensten en de onder 2.5. tot en met 2.8. genoemde overeenkomst geenszins afdoen aan [gedaagde]s economische en juridische onafhankelijkheid en aan zijn vermogen tot zelfstandige bedrijfsuitoefening. Hierbij komt, dat [gedaagde] krachtens de onder 2.6. aangehaalde contractsbepaling slechts bevoegd was om in naam van [[de poolse vennootschap]] overeenkomsten aan te gaan na [[de poolse vennootschap]]'s voorafgaande toestemming, zodat hij te dezen niet kan worden geacht te hebben beschikt over een duurzame machtiging op grond waarvan hij als [[de poolse vennootschap]]'s vaste vertegenwoordiger zou moeten worden aangemerkt.
4.14. Het bovenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat ten processe geen aansprakelijkheid van [gedaagde] zoals door de ontvanger gesteld is gebleken, zodat de vordering van de ontvanger zal worden afgewezen. Dit brengt mee dat [gedaagde] geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn hierboven niet besproken weren tegen die vordering, zodat daaraan zal worden voorbijgegaan.
4.15. Gegeven het hierboven overwogene komt aan het bewijsaanbod van de ontvanger geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak. Dit bewijsaanbod zal daarom als niet terzake dienend worden gepasseerd.
4.16. De ontvanger zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt de ontvanger in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot op deze uitspraak begroot op € 814,54 (ƒ 1.795,-) aan verschotten en op € 5.536,14 (ƒ 12.200,-) aan salaris, en verklaart dit vonnis wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.F.M. Cortenraad LL.M. en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 16 januari 2002.