ECLI:NL:RBUTR:2001:AD5131

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
136416/KG ZA 01-990/WV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door fysiotherapeut aan KNSB in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pim Mulier B.V., de Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond (KNSB) in kort geding gedagvaard. De vordering van Mulier betreft de betaling van declaraties die zijn verzonden voor de werkzaamheden van een fysiotherapeut die aan de KNSB was gedetacheerd. De KNSB heeft deze declaraties niet voldaan, wat heeft geleid tot de rechtszaak. Tijdens de zitting op 23 oktober 2001 heeft Mulier haar vordering toegelicht en haar eis gewijzigd, waarbij zij niet langer de betaling van een specifieke factuur vorderde, maar de betaling van de openstaande declaraties in het algemeen. De KNSB heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de vordering van Mulier.

De president van de rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijkheid bestaat voor de vordering van Mulier, en dat de KNSB in redelijkheid niet kon concluderen dat er geen zwaarwegende redenen waren om de fysiotherapeut op non-actief te stellen. De president heeft geoordeeld dat de KNSB de procedure zoals vastgelegd in de overeenkomst met Mulier heeft gevolgd en dat de op non-actiefstelling van de fysiotherapeut rechtmatig was. De vordering van Mulier tot betaling van de declaraties is toegewezen, met een veroordeling van de KNSB tot betaling van een bedrag van f. 25.673,04, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 6 november 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
VONNIS van de president van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van:
de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid
PIM MULIER B.V.,
gevestigd te Zwolle,
e i s e r e s,
procureur: mr. J.W. Aartsen,
advocaat : mr. J.W. Munk te Wezep,
- t e g e n -
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE SCHAATSENRIJDERS BOND,
gevestigd te Hoogland,
gemeente Amersfoort,
g e d a a g d e,
procureur: mr. C.A. Segaar.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiseres, hierna te noemen: Mulier, heeft gedaagde, verder te noemen: de KNSB, in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 23 oktober 2001, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. Mulier heeft vervolgens bij monde van haar advocaat haar vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties. Bij die gelegenheid heeft zij haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans niet meer de betaling vordert van de factuur die betrekking heeft op de regeling van partijen ten aanzien van fysiotherapeut [..].
1.3. De KNSB heeft hierop bij monde van haar procureur verweer doen voeren mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en producties.
1.4. Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door [de statutair directeur van Mulier] en door [de voorzitter van de KNSB], hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. In oktober 1999 hebben de KNSB als opdrachtgever en Mulier als opdrachtnemer een overeenkomst gesloten tot het verzorgen van de fysiotherapie van de leden van [enkele kernploegen] van de KNSB. Deze overeenkomst luidt - voor zover relevant - als volgt:
"Artikel 1
De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en wel voor de periode van
1 juli 1999 tot en met 31 maart 2000.
Onverminderd de wettelijke bepalingen zal dit contract door één der partijen kunnen worden beëindigd als blijkt dat de omstandigheden van dien aard zijn dat één of beide partijen dit contract wensen te beëindigen. (..)
Artikel 7
De Bond is bevoegd de fysiotherapeut al dan niet met onmiddellijke ingang op grond van voor haar zwaar wegende redenen (tijdelijk) op non-actief te stellen. De Bond zal daartoe niet besluiten voordat zij hierover overleg heeft gevoerd met het SB/LB [sectiebestuur Hardrijden Lange Baan en Shorttrack; toevoeging president], de Bondsarts en de vertegenwoordiger van Pim Mulier BV [de statutair directeur van Mulier]. Daarnaast wordt Pim Mulier BV in de gelegenheid gesteld zich met het dagelijks bestuur van de Bond over de voorgenomen beslissing te verstaan. De Pim Mulier BV is alsdan bevoegd zich door een derde te laten bijstaan.
In geval van het besluit van de Bond om fysiotherapeuten van de Pim Mulier BV op non-actief te stellen is de Bond verplicht de Pim Mulier BV van dit besluit per aangetekend schrijven in kennis te stellen, onder vermelding van de reden(en) welke aanleiding zijn geweest tot dit besluit.
Artikel 10
Bij verbreking van het contract door de KNSB na de proefperiode (één maand) zijn de doorlopende kosten voor de KNSB behalve als het contract ontbonden wordt op basis van het bepaalde in artikel 7. Met andere woorden Pim Mulier blijft volledig declareren over de volle contractperiode als ware de betrokken fysiotherapeut nog actief voor de KNSB."
2.2. Mulier heeft één van haar werknemers, [de fysiotherapeut], bij de KNSB gedetacheerd teneinde werkzaamheden als fysiotherapeut voor [de kernploeg van de KNSB] uit te voeren.
2.3. Bij aangetekend schrijven d.d. 2 juli 2001 heeft de KNSB aan Mulier - voor zover relevant - het volgende medegedeeld:
"1. Wellicht ten overvloede bevestig ik u hierbij dat de samenwerking tussen Pim Mulier BV (PM) en de KNSB per 31 maart 2002 zal worden beëindigd. (..)
4. [de fysiotherapeut] heeft zich het afgelopen seizoen onmogelijk gemaakt als fysiotherapeut bij [de kernploeg van de KNSB]. Door het willen aangaan van een persoonlijke relatie met een van de leden van de ploeg, is zijn positie onhoudbaar geworden. [de fysiotherapeut] heeft zich willens en wetens zeer onprofessioneel gedragen en heeft dit ook toegegeven in uitlatingen jegens [de trainer van de kernploeg]. (..)
De redenen waarom [de fysiotherapeut] niet meer op de positie te handhaven was, zijn zeer zwaarwegend, u bent daarover direct door ons geïnformeerd en u heeft meegewerkt aan een andere invulling van die positie. (..)"
2.4. Mulier heeft op 19 juli 2001, 31 juli 2001 en 4 september 2001 aan de KNSB declaraties gezonden met betrekking tot de werkzaamheden van [de fysiotherapeut] over de maanden mei 2001 tot en met augustus 2001. De KNSB heeft deze declaraties tot op heden niet voldaan.
3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in dat de KNSB veroordeeld wordt de onder 2.4 bedoelde declaraties te betalen.
3.2. Het verweer van de KNSB komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3. De door Mulier gevraagde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan aanleiding, als het bestaan (en de omvang) van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
3.4. De KNSB heeft zich vooreerst verweerd met de stelling dat Mulier onvoldoende spoedeisend belang bij haar vordering heeft.
3.5. Deze stelling wordt afgewezen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat de gevorderde geldsom voor Pim Mulier een aanzienlijk bedrag vertegenwoordigt en dat zij dit nodig heeft voor het continueren van haar huidige financiële positie.
3.6. Vooropgesteld dient te worden dat tussen partijen niet in geschil is dat de onder 2.1 bedoelde overeenkomst is voortgezet tot 31 maart 2002 en dat de bepalingen van deze overeenkomst - met enkele in de correspondentie van partijen opgenomen aanpassingen die in het kader van dit kort geding niet van belang zijn - ook in de periode na 31 maart 2000 zijn blijven gelden.
3.7. Op grond van artikel 7 van voormelde overeenkomst heeft de KNSB het recht een door Mulier aan haar ter beschikking gestelde fysiotherapeut op grond van voor haar zwaarwegende redenen op non-actief te stellen.
3.8. Ten eerste dient dan ook beoordeeld te worden of de KNSB in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er zwaarwegende redenen waren om [de fysiotherapeut] op non-actief te stellen. Uit het door de KNSB overgelegde verslag van de bondscoach van de kernploeg waar [de fysiotherapeut] werkzaam was, [..], alsook uit de door de KNSB overgelegde e-mail van [de fysiotherapeut] aan de bondscoach, wordt voldoende aannemelijk dat [de fysiotherapeut] reeds gedurende een lange periode vóór zijn op non-actiefstelling tengevolge van een onuitgesproken, kennelijk heftige verliefdheid op één van de leden van de kernploeg functioneerde onder het niveau dat de KNSB van hem verwachtte en ook mocht verwachten.
Daarbij komt dat in april dan wel mei 2001 zowel bij de kernploegleden als het vrouwelijke kernploeglid waarop zich de verliefdheid van [de fysiotherapeut] richtte, deze verliefdheid bekend werd. Hierdoor ontstond een situatie die tot gevolg had dat continuering van de professionele relatie tussen [de fysiotherapeut] en het betreffende kernploeglid en de overige leden van de kernploeg - gezien het grote belang van een vertrouwensband tussen een fysiotherapeut en de kernploegleden - niet meer mogelijk was. Daarbij wenst de president voor de duidelijkheid in deze wel nadrukkelijk op te merken dat in het onderhavige geval absoluut geen sprake was van enige seksuele intimidatie van de zijde van [de fysiotherapeut]. Het betrof slechts een tot voor kort onuitgesproken, kennelijk heftige verliefdheid die niet gevolgd is door enige ongepaste handelingen van de zijde van [de fysiotherapeut] van welke aard ook.
Onder voormelde omstandigheden kan niet geconcludeerd worden dat de KNSB in redelijkheid niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat er zwaarwegende redenen waren om [de fysiotherapeut] op non-actief te stellen.
3.9. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de KNSB bij het nemen van het besluit tot het op non-actief stellen van [de fysiotherapeut] de in artikel 7 opgenomen procedure heeft gevolgd. Deze procedure dient met name de belangen van Mulier, die onder andere gelegen zijn in het bieden van de gelegenheid om de KNSB op andere gedachten te brengen, een tijdelijke vervanger voor de op non-actief gestelde fysiotherapeut aan te wijzen en eventueel de arbeidsovereenkomst tussen haar en de betreffende fysiotherapeut rechtmatig te beëindigen. Ten aanzien van dit laatste belang van Mulier dient wel opgemerkt te worden dat het risico dat gelegen is in de mogelijkheid dat de zwaarwegende redenen van de KNSB om een fysiotherapeut op non-actief te stellen geen of onvoldoende grond opleveren om de arbeidsovereenkomst met die fysiotherapeut rechtmatig te beëindigen, voor rekening komt van Mulier en niet van de KNSB.
De KNSB dient bij de op non-actiefstelling van een fysiotherapeut met deze gerechtvaardigde belangen van Mulier rekening te houden en voormelde procedure in acht te nemen.
Naar het oordeel van de president heeft het in artikel 7 bedoelde overleg tussen de KNSB en Mulier over de beslissing om [de fysiotherapeut] op non-actief te stellen in voldoende mate plaatsgevonden. Medio april dan wel begin mei 2001 heeft de bondsarts van de KNSB Mulier telefonisch op de hoogte gesteld van het besluit van de KNSB om [de fysiotherapeut] op non-actief te stellen en van de redenen voor dit besluit. Voorts heeft [de statutair directeur van Mulier] ter zitting aangegeven dat er eind mei en begin juni 2001 overleg heeft plaatsgevonden tussen partijen, waarin de beëindiging van de overeenkomst centraal stond en slechts zijdelings is gesproken over de beslissing van de KNSB om [de fysiotherapeut] op non-actief te stellen, namelijk in die zin dat Mulier de KNSB om stukken heeft gevraagd ter onderbouwing van haar besluit. Indien Mulier na het hiervoor bedoelde telefonische overleg met betrekking tot het besluit nader overleg had willen plegen met de KNSB, had het op haar weg gelegen om deze kwestie op voormelde vergaderingen inhoudelijk aan de orde te stellen. Het feit dat de KNSB op deze vergaderingen heeft geweigerd de gevraagde stukken te overhandigen brengt in het voorgaande geen verandering, aangezien artikel 7 van de overeenkomst niet van de KNSB vergt dat zij haar besluit met nadere stukken onderbouwt.
Tenslotte heeft de KNSB door middel van het verzenden van de onder 2.3 bedoelde brief voldaan aan het - in artikel 7 gestelde - vereiste dat de KNSB aan Mulier een aangetekend schrijven zendt met de redenen voor de op non-actiefstelling. Anders dan Mulier betoogt, stelt artikel 7 aan de motivering van een dergelijk besluit geen zwaardere eisen dan hetgeen in voormeld schrijven is vermeld.
3.10. De op non-actiefstelling van [de fysiotherapeut] heeft weliswaar feitelijk reeds eind april dan wel begin mei 2001 plaatsgevonden, maar is pas formeel ingegaan op het moment dat de KNSB de aangetekende brief met de redenen voor de op non-actiefstelling aan Mulier heeft verzonden, derhalve op 2 juli 2001. Mulier was derhalve pas op deze datum op de hoogte van het definitieve besluit van de KNSB om [de fysiotherapeut] op non-actief te stellen en heeft dan ook pas vanaf dat moment actie kunnen ondernemen ter beperking van haar schade. De president is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de feitelijke op non-actiefstelling en de datum waarop de op non-actiefstelling formeel is ingegaan, voor een belangrijk deel aan de KNSB te wijten is en dat zij derhalve verplicht is de door Mulier tengevolge van dit tijdsverloop geleden schade - bestaande uit de werkgeverslasten met betrekking tot [de fysiotherapeut] over de maanden mei tot en met juli 2001 - te vergoeden.
Voor een verdergaande verplichting tot schadevergoeding is geen aanleiding. Anders dan Mulier heeft gesteld, is artikel 10 van de overeenkomst op het onderhavige geval niet van toepassing, nu het in casu geen beëindiging van de overeenkomst betreft, doch de beëindiging van de werkzaamheden van één van de personen die door Mulier belast zijn met de feitelijke uitvoering van de overeenkomst.
3.11. Aangezien het bestaan en de omvang van de vordering in zoverre in hoge mate aannemelijk is geworden en voorts van een restitutierisico aan de zijde van Mulier niet is gebleken, zal deze met inachtneming van het voorgaande worden toegewezen.
3.12. Mulier heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan een bedrag gevorderd. Zij heeft die kosten ook gespecificeerd, doch daaruit valt niet af te leiden dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikelen 56 en 57 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De president zal deze vordering dan ook afwijzen.
3.13. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu Mulier, voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft.
3.14. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de kosten van dit geding tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te bepalen wijze.
4. De beslissing
De president:
4.1. veroordeelt de KNSB om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Mulier te betalen een bedrag van f. 25.673,04 (vijfentwintigduizend zeshonderddrieënzeventig gulden en vier cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
4.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3. wijst af het meer of anders gevorderde;
4.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, president, en is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2001.
a