ECLI:NL:RBUTR:2001:AD4726

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/110210-99
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en beëindiging verpleging van overheidswege

Op 22 oktober 2001 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder op 13 juli 1999 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren beoordeeld, waarbij de rechtbank heeft gekeken naar de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling op 3 oktober 1999 is ingegaan, maar dat de verpleging door de Staat der Nederlanden tot op heden niet is uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een onrechtmatige vrijheidsbeneming van meer dan twee jaren, wat in strijd is met artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De rechtbank heeft de situatie van de betrokkene, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid, in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zonder medicatie onvoorspelbaar gedrag vertoont en een gevaar kan vormen voor de samenleving. Echter, de rechtbank heeft ook opgemerkt dat de betrokkene nooit is veroordeeld voor geweldsmisdrijven die gericht zijn tegen de lichamelijke integriteit van anderen. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, maar de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen, met de voorwaarde dat de betrokkene zich houdt aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland. De rechtbank heeft benadrukt dat een spoedige inschakeling van de reclassering noodzakelijk is om de betrokkene te begeleiden naar geschikte huisvesting en behandeling.

De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de adviezen van gedragsdeskundigen en de noodzaak voor de betrokkene om onder psychiatrisch toezicht te staan. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de beëindiging van de verpleging vastgesteld en benadrukt dat indien de betrokkene na zijn vrijlating opnieuw een gevaar zou vormen, civiele maatregelen mogelijk zijn.

Uitspraak

De arrondissementsrechtbank te Utrecht, raadkamer in strafzaken;
Gezien de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 23 augustus 2001, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 24 augustus 2001, strekkende tot verlenging met twee jaren van de termijn van de terbeschikkingstelling van:
terbeschikkinggestelde,
gelet op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- een gewaarmerkt extract van het vonnis van deze rechtbank van 13 juli 1999, waarbij terbeschikkinggestelde voornoemd onder meer ter beschikking werd gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, welke terbeschikkingstelling is ingegaan op 3 oktober 1999;
- het door het Forensisch Psychiatrisch Centrum "Veldzicht" uitgebrachte advies d.d. 30 juli 2001, strekkende tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren;
gelet op het onderzoek ter zitting van 8 oktober 2001, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, terbeschikkinggestelde voornoemd, de raadsvrouwe mr. A.M.R. van Ginneken en de getuige-deskundige drs. K. Schotel-Van der Veer.
Overwegingen:
Betrokkene is bij vonnis van deze rechtbank van 13 juli 1999 veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 3 oktober 1999.
Op 7 augustus 2000 is betrokkene geselecteerd voor plaatsing in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug.
Betrokkene verblijft thans als zogenaamde "passant" in de Penitentiaire Inrichting "Haarlem" te Haarlem, na eerder verblijf in verschillende detentie-inrichtingen.
Vastgesteld wordt dat de officier van justitie thans verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging vordert, terwijl aan het bevel tot verpleging door de Staat der Nederlanden tot op heden geen uitvoering is gegegeven.
Aan betrokkene is thans na beëindiging van de opgelegde straf van 6 maanden, nog eens twee jaren zijn vrijheid ontnomen zonder dat de bij vonnis van 13 juli 1999 opgelegde maatregel ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank toetst deze situatie ambtshalve aan artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De vraag dient te worden gesteld:
a. of betrokkene thans nog rechtmatig van zijn vrijheid is beroofd
b. indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord of - na afweging van belangen - deze onrechtmatige situatie door middel van de gevorderde verlenging van de terbeschikkingstelling mag worden gecontinueerd.
De rechtmatigheid van de huidige vrijheidsbeneming.
Artikel 12 Beginselenwet Verpleging terbeschikkinggestelden (BVT) stelt als norm een maximale wachttijd van 6 maanden. Deze termijn kan door de Minister van Justitie met telkens drie maanden worden verlengd. Tegen deze beslissing staat beroep open ingevolge artikel 69 BVT bij een door de Minister ingestelde Beroepscommissie.
Deze commissie heeft bij eerdere beslissingen vastgesteld dat als uitgangspunt geldt dat een wachttijd langer dan 12 maanden "onredelijk en onbillijk" moet worden geacht.
De rechtbank is, mede gelet op de duur van de opgelegde straf, te weten 6 maanden, van oordeel dat een voortgezette vrijheidsbeneming, welke inmiddels meer dan twee jaren heeft geduurd, zonder effectuering van de bij vonnis van deze rechtbank noodzakelijk geoordeelde behandeling, onrechtmatig moet worden geacht.
De gevolgen te verbinden aan de onrechtmatigheid van de huidige vrijheidsbeneming.
Naar het systeem van het Wetboek van Strafrecht dient de strafrechter die een onrechtmatige vrijheidsbeneming constateert de betrokkene in beginsel onmiddellijk in vrijheid te stellen. Aan dit beginsel dient slechts in uitzonderlijke gevallen te worden getornd, te weten in die situaties dat de bescherming van de samenleving het voortduren van de onrechtmatige situatie noodzakelijk maakt (in welk geval ter compensatie een geldbedrag wordt betaald).
Onderzocht wordt of in casu van een dergelijke situatie sprake is. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
Betrokkene is, blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 10 april 1999 veroordeeld voor de volgende delicten:
- op 9 november 1982 voor een vernieling -geldboete van ¦ 350,--;
- op 21 juni 1984 voor een diefstal - 6 weken gevangenisstraf -;
- op 11 mei 1987 voor een poging tot diefstal - 6 weken gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk -;
- op 11 mei 1987 voor diefstallen - 10 weken gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk -;
- op 19 april 1988 voor diefstallen, een poging tot diefstal en feitelijk aanranding van de eerbaarheid - 4 maanden gevangenisstraf -;
- op 9 februari 1989 voor diefstallen - diefstallen en een vernieling - 3 maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk -;
- op 13 november 1990 voor een diefstal met geweld, een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en een poging tot diefstal - 9 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk -;
- op 20 augustus 1991 voor diefstallen - 4 weken gevangenisstraf -;
- op 15 juni 1992 voor een poging tot diefstal met bedreiging met geweld - 4 maanden gevangenisstraf waarvan 2 maanden voorwaardelijk -;
- op 25 juni 1993 voor een diefstal - 1 week gevangenisstraf -;
- op 30 september 1994 voor diefstallen en een poging tot diefstal - 3 maanden gevangenisstraf -;
- op 28 november 1996 voor feitelijk aanranding van de eerbaarheid en mishandeling - 10 weken gevangenisstraf -;
- op 6 februari 1998 voor een mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht - 6 weken gevangenisstraf -;
Betrokkene is op 13 juli 1999 veroordeeld ter zake van:
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
- poging tot zware mishandeling,
- vernieling,
- mishandeling.
Uit de Pro Justitia rapportages ten behoeve van de strafzitting waarop het vonnis van 13 juli 1999 is gevolgd blijkt:
- psycholoog M.H. Bos:
"....betrokkene functioneert op zwak begaafd niveau en er is sprake van alcolholmisbruik. (......) Betrokkene is niet zodanig gevaarlijk dat een TBS-maatregel nodig is. (....) De conclusie is dus dat behandeling wenselijk is, maar vooralsnog vanuit een strafrechtelijk kader niet te realiseren lijkt."
- psychiater R.J.H. Winter:
"..... een debilitas mentis, alsmede een antisociale persoonlijkheidsstoornis (....) slechts in verminderde mate toerekeningsvatbaar kan worden geacht (....) verdachte is een gevaar voor anderen en in zekere zin ook voor de algemene veiligheid van personen en goederen (....) herhaling is zeker te verwachten. Deze verwachting is aanzienlijk minder wanneer onderzochte een effectieve klinische behandeling heeft ondergaan (....) er bestaat noodzaak tot plaatsing in een afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis, gespecialiseerd in de behandeling van gedragsgestoorde zwak begaafden.
In het vonnis van 13 juli 1999 merkt de rechtbank op:
"De rechtbank is van oordeel dat de feiten waarvoor verdachte thans wordt veroordeeld, beschouwd in samenhang met hetgeen omtrent de achtergronden van die feiten is gebleken, ernstig zijn. Zij acht gezien de persoonlijkheid van verdachte het gevaar dat verdachte opnieuw soortgelijke - en nog ernstiger - feiten zal plegen en aldus de veiligheid van anderen in gevaar zal brengen, zodanig groot dat zij de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gerechtvaardigd acht.
Daarbij slaat de rechtbank in het bijzonder acht op hetgeen in bovengenoemde rapporten is gerelateerd omtrent verdachtes geestesgesteldheid en omtrent de noodzaak verdachte in een klinische setting te behandelen.
De rechtbank merkt nog op dat zij binnen de terbeschikkingstelling (en een eventueel proefverlof) voldoende ruimte aanwezig acht om de voor deze verdachte meest geschikte behandeling te effectueren."
In het advies opgesteld door D.W. Oppendijk d.d. 30 juli 2001, opgesteld ten behoeve van de vordering verlenging terbeschikkingstelling, blijkt onder meer het volgende:
"Betrokkene wordt in de pro justitia rapportage gediagnosticeerd als lijdende aan debiliteit, een gestoorde impulscontrole en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De FOBA stelt als diagnose schizofrenie van het paranoïde type en zwakbegaafdheid. Nader onderzoek door drs. W. Malkus, psychiater d.d. 11 juli 2000, leidt tot de diagnose `waanstoornis bij zwakbegaafde man; persoonlijkheidsstoornis met paranoide en antisociale trekken'. (.....) Betrokkene wordt als onvoorspelbaar ervaren. (.....) Met medicatie is hij goed aanspreekbaar, zonder medicatie raakt hij agressief en seksueel ontremd naar vrouwen. (.....) Betrokkene imponeert als een zwakbegaafde man, die geen enkel besef heeft van zijn delictgeschiedenis en de betekenis van zijn tbs-status. Hij heeft geen ziektebesef, noch ziekteinzicht. (.....) Op grond van het feit dat de psychopathologie van betrokkene niet behandeld is en hij niet intrinsiek gemotiveerd is voor het gebruik van medicatie achten wij betrokkene nog onveranderd delictgevaarlijk."
Al het bovengaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, levert het beeld op van een zwakbegaafde man met een antisociale persoonlijkheid en een gestoorde impulscontrole. Met de juiste medicatie lijkt hij goed aanspreekbaar, maar zonder medicatie kan hij agressief gedrag vertonen, seksueel ontremd raken en lijden aan waanstoornissen en mogelijk een psychotisch toestandsbeeld vertonen.
Zonder medicatie levert betrokkene overlast op aan zijn omgeving en kan hij gevaar veroorzaken voor de veiligheid van anderen.
Opgemerkt wordt echter dat betrokkene nooit is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op hetgeen hierboven is aangehaald uit het vonnis van 13 juli 1999, mede gelet op de adviezen van de gedragsdeskundigen Bos en Winters, is de conclusie gerechtvaardigd dat de rechtbank destijds slechts na aarzeling de terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft opgelegd.
Nu thans blijkt dat na verloop van meer dan twee jaren deze maatregel niet is geëffectueerd dient deze, onder de hier geschetste omstandigheden, niet zonder meer te worden verlengd.
De rechtbank zal ambtshalve gebruik maken van de mogelijkheid, geboden in artikel 38 g van het Wetboek van Strafrecht en de terbeschikkingstelling verlengen voor een jaar doch de verpleging van overheidswege -welke nog niet is gestart !- voorwaardelijk beëindigen met ingang van 19 november 2001; onder de voorwaarde dat terbeschikkinggestelde voornoemd zich zal houden aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, ook indien dit zal inhouden dat terbeschikkinggestelde voornoemd zich onder psychiatrisch toezicht zal stellen, mede ter verkrijging van de depot-medicatie die wenselijk wordt geacht. De rechtbank acht een spoedige inschakeling van de reclasseringsinstelling noodzakelijk teneinde met terbeschikkinggestelde voornoemd voor 19 november 2001 een start te maken met het reclasseringscontact en hem in die periode te begeleiden in het zoeken naar geschikte huisvesting en een behandelend psychiater, met name voor zijn medicatie.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het geval terbeschikkinggestelde voornoemd na zijn vrijlating opnieuw een gevaar voor zichzelf of voor de samenleving zou worden, een civiele maatregel, krachtens de Wet BOPZ, tot de mogelijkheden behoort.
BESLISSENDE:
Verlengt de termijn van terbeschikkingstelling van terbeschikkinggestelde voornoemd voor de tijd van EÉN JAAR.
Beëindigt voorwaardelijk de verpleging van terbeschikkinggestelde, met ingang van 19 november 2001 onder de volgende voorwaarden:
- dat terbeschikkinggestelde voornoemd zich zal gedragen naar de aanwijzingen gegeven door de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, ook indien dit inhoudt dat terbeschikkinggestelde voornoemd zich onder psychiatrisch toezicht zal stellen, mede ter verkrijging van depot-medicatie.
Aldus gedaan door mrs. J.W.A. Nieuwenhuijsen, M.L. van der Bel, M.N. Noorman, bijgestaan door mr. A.P.F.M. van der Loo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 22 oktober 2001.