ECLI:NL:RBUTR:2001:AB1301

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/209508-00
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord op echtgenoot met een gevangenisstraf van 15 jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 april 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die beschuldigd werd van medeplegen van moord op haar echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, voorafgaand aan de fatale gebeurtenis op 11 april 2000, een plan had beraamd om haar echtgenoot, [slo], om het leven te brengen. De verdachte had meerdere mensen benaderd om haar te helpen bij het uitvoeren van dit plan. Op de fatale dag heeft zij, in samenwerking met een bekende, haar echtgenoot in zijn woning in Vinkeveen door middel van schoten om het leven gebracht. De rechtbank heeft de moord als een zeer ernstig strafbaar feit gekwalificeerd, dat niet alleen de naaste familie van het slachtoffer onherstelbaar leed heeft aangedaan, maar ook de maatschappij in ernstige mate heeft geschokt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de rechtbank heeft dit meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaren. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. Ook is er een beslissing genomen over de teruggave van inbeslaggenomen goederen, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat bepaalde goederen aan de verdachte zullen worden teruggegeven, terwijl andere goederen, die als sporenmateriaal zijn aangemerkt, niet voor teruggave in aanmerking komen.

Uitspraak

Parketnummer: 16/209508-00
Tegenspraak Verkort vonnis
Raadsman: mr. H.H.M. van Dijk ('s-Hertogenbosch)
G: Ja
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte vrouw],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2001.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is een nadere omschrijving van het ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 11 april 2001 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en Ia aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
2. De bewijsbeslissing
2.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage Ib van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
medeplegen van moord
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft geruime tijd vóór 11 april 2000 kennelijk besloten dat er een eind moest komen aan het leven van haar echtgenoot, [slo].
Voor het plegen van de moord en/of het leveren van een vuurwapen heeft zij in de loop van het voorjaar 2000 meerdere mensen benaderd, met een uitgewerkt plan over de manier waarop [slo] zou kunnen worden omgebracht.
In overeenstemming met het door haar opgezette plan, is [slo] op 11 april 2000 door schoten om het leven gebracht in zijn woning in Vinkeveen. Bij de uitvoering van de moord heeft verdachte samengewerkt met een bekende die zij daartoe heeft benaderd, hem voorhoudende dat [slo] haar dochtertje van toen nog geen jaar, mishandelde en haar geld wegsluisde.
De koelbloedig beraamde en uitgevoerde moord is een zeer ernstig strafbaar feit waardoor de naaste familie van [slo] onherstelbaar leed is aangedaan en de maatschappij in ernstige mate is geschokt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 29 juni 2000, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen goederen, zoals deze vermeld staan op de beslaglijst (bijlage II), voorzover met een asterisk gemarkeerd.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen is de op te leggen straf gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
7. DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage Ib van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van vijftien jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, voorzover op bijlage II gemarkeerd met een asterisk. De overige inbeslaggenomen goederen lenen zich niet voor teruggave, nu het hier gaat om onderzocht sporenmateriaal.
Dit vonnis is gewezen door: mrs. T.H.P. de Roos, voorzitter, P. Bender en P. Dondorp, rechters, bijgestaan door J.D. Koster als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2001.