ECLI:NL:RBUTR:2001:AB0724

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kort-gedingnr. 128189/KG ZA 01-303
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting van de invoering van de procesvereenvoudiging door NS Reizigers en NS Groep

In deze zaak heeft de CNV Bedrijvenbond een kort geding aangespannen tegen NS Reizigers B.V. en NS Groep N.V. met als doel de opschorting van de invoering van de procesvereenvoudiging van de inzet van rijdend personeel. De procedure vond plaats op 24 maart 2001, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De CNV stelde dat NS Reizigers contractuele verplichtingen niet nakwam en dat de invoering van de nieuwe dienstregeling, die op 10 juni 2001 zou ingaan, grote problemen zou veroorzaken. NS Reizigers en NS Groep voerden aan dat het onmogelijk was om de invoering van de procesvereenvoudiging uit te stellen zonder ernstige verstoringen in de dienstregeling te veroorzaken. De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat de CNV niet voldoende heeft aangetoond dat de NS in strijd met redelijkheid en billijkheid handelt. De president heeft de vorderingen van de CNV afgewezen en de CNV veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor NS om de nieuwe dienstregeling tijdig in te voeren en de complexiteit van de aanpassingen die dit met zich meebrengt.

Uitspraak

Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV BEDRIJVENBOND,
gevestigd en kantoorhoudende te Houten,
eiseres,
procureur: mr. A. Schellart,
-tegen-
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS REIZIGERS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
2. de naamloze vennootschap NS GROEP N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
verweerders,
advocaat: mr. R.A.A. Duk te 's-Gravenhage.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 24 maart 2001 zijn partijen vrijwillig verschenen voor de president van deze rechtbank, rechtsprekende in kort geding. Ter terechtzitting van die datum heeft eiseres, hierna te noemen de CNV, van eis geconcludeerd overeenkomstig het door haar overgelegde concept van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. De CNV heeft haar vordering bij monde van haar procureur toegelicht mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties.
1.3. Verweerders, verder ook afzonderlijk te noemen: NS Reizigers, respectievelijk de NS Groep, dan wel gezamenlijk en in enkelvoud de NS, hebben daarop bij monde van hun advocaat verweer gevoerd mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties.
1.4. Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd.
1.5. Na sluiting van de behandeling heeft (de procureur van ) de CNV aan de president een brief van drs. J.C. Blankert en J. Stekelenburg van 26 maart 2001 doen toekomen.
1.6. De CNV heeft daarop het petitum van de dagvaarding aangevuld met een subsidiaire vordering als in de (fax)brief van haar procureur van 26 maart 2001 is omschreven.
1.7. NS Reizigers en de NS Groep hebben daarop de president laten weten geen bezwaar te hebben tegen de hiervoor vermelde aanvulling door de CNV van haar vordering.
2. De vaststaande feiten
2.1. De verzelfstandiging van de NS, het Prestatie-contract met de overheid en de diverse aanbestedingen enerzijds en de verwachte sterke toename van het aantal reizigers, de krapte op de arbeidsmarkt en de problematiek van de sociale veiligheid anderzijds nopen NS Reizigers tot aanpassing van haar bedrijfsvoering. Deze voorgestelde aanpassing is neergelegd in het reorganisatieplan "Bestemming: klant".
2.2. Op 6 juli 1999 hebben de directie van NS Reizigers, de vakbonden FSV, FNV Bondgenoten, de CNV, de VHS, de VVMC en de ondernemingsraad van NS Reizigers overeenstemming bereikt over de basis voor een te bereiken totaalakkoord over "Bestemming: klant". Het op schrift gestelde basisakkoord is door alle hiervoor genoemde partijen op 6 juli 1999 ondertekend en houdt onder meer het volgende in:
" Vanwege het ingrijpende karakter van de veranderingen is hieronder een aantal sociale randvoorwaarden geformuleerd waar partijen overeenstemming over hebben bereikt. De vakbonden zullen dit onderhandelingsresultaat met positief advies aan de leden voorleggen en de OR- delegatie aan de OR. Na accordering door de achterban kan dan na de zomer deze basis worden uitgebouwd tot een totaalakkoord.
(...).
I. Productiegerichte inzet rijdend personeel
1. Procesvereenvoudiging inzet rijdend personeel
(...).
1. Variatie op standplaats
(...).
2. Variatie op de dag
(...)
Tussen partijen is vastgesteld dat de hier geformuleerde elementen de ondergrenzen vormen die te stellen zijn aan de variatie in het werkpakket op de standplaats en de variatie op de dag. Deze condities zullen in de vervolgovereenkomsten op deze basis niet meer veranderen, omdat dit zich niet zou verdragen met de noodzaak tot procesvereenvoudiging. (...)."
2.3. De leden van de CNV en ook de leden van de overige bonden hebben met het in onderdeel 2.2 genoemde basisakkoord ingestemd.
2.4. Op 10 februari 2000 is een nadere aanvulling en uitwerking van het basisakkoord gesloten: het zogenaamde "Principe-akkoord Bestemming: klant", verder te noemen: het principe-akkoord. Dit principe-akkoord (een onderhandelaarsakkoord) bouwt voort op het basisakkoord dat partijen op 6 juli 1999 sloten. Het basisakkoord en met name de procesvereenvoudiging is in dit principe-akkoord, met enige aanvullingen die in deze procedure niet terzake doen, integraal opgenomen. Verder is op pagina 16 van het principe-akkoord de zogenaamde nulmeting vastgelegd die als volgt luidt:
" Partijen erkennen dat het zinvol is om te meten hoe de kwaliteit van de arbeid zich objectief gezien ontwikkelt en daarnaast te volgen hoe de kwaliteit van de arbeid ervaren wordt. Hiertoe zal een nulmeting worden uitgevoerd voorafgaand aan de introductie van productiegerichte inzet van het rijdend personeel en serviceconcepten op de stations."
Deze nulmeting die als voorwaarde voor het invoeren van de voornoemde procesvereenvoudiging is geformuleerd, heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
2.5. De leden van de CNV en de VHS hebben met het principe-akkoord ingestemd, dit in tegenstelling tot de leden van FNV Bondgenoten (waarmee de FSV alsdan is gefuseerd), de VVMC en de OR.
2.6. Teneinde de inmiddels ontstane onrust tussen de directie van NS Reizigers en het personeel weg te nemen, is op 29 januari 2001 tussen FNV Bondgenoten, de CNV, de VHS, en de directie van NS (Reizigers) een zogenoemd vredesakkoord gesloten (een onderhandelaarsakkoord) met aanvullende afspraken over onder andere variatie-mogelijkheden voor het rijdend personeel en toezeggingen over de opstelling van de NS bij de komende aanbestedingen.
Het vredesakkoord houdt in dat partijen (onder meer) tot de volgende afspraken zijn gekomen:
"De afspraken
1. Variatie
a) Variatiemogelijkheid op kleinere standplaatsen 15 procent groter.
(...).
b) (...).
c) Variatie in roosters (...).
2. Aanbestedingen
(...).
3. Overige afspraken
(...)."
2.7. De CNV en de VHS zijn, na raadpleging van hun leden, tot ondertekening van het vredesakkoord overgegaan. De leden van FNV Bondgenoten en de VVMC hebben het akkoord afgewezen. FNV Bondgenoten heeft bij brief van 8 maart 2001, het basisakkoord opgezegd. VVMC heeft dit akkoord eveneens opgezegd.
2.8. NS Reizigers heeft bij brief van 9 maart 2001 aan FNV Bondgenoten, als reactie op de opzegging van het basisakkoord, onder meer het volgende bericht:
" (...).
De positie van NSR en de betekenis van het reizigersvervoer in Nederland laten in de acute noodsituatie geen ruimte voor een niet door de politiek gedragen aanpak. Dus hebben wij ook op dit punt aansluiting gezocht.
(...).
Ampel beraad heeft ons doen besluiten het voorstel te doen om een onafhankelijke commissie met een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangezochte voorzitter te laten installeren, en ons op voorhand bereid te verklaren de conclusies van die commissie als bindend te aanvaarden. Die commissie zal nut en noodzaak van de procesvereenvoudiging toetsen. (...)."
2.9. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft bij brief van 9 maart 2001 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal het volgende bericht:
" Als gevolg van de ontstane conflictsituatie bij de Nederlandse Spoorwegen (NS) heb ik contact gehad met de directie van NS over mogelijke stappen om de impasse te doorbreken en op korte termijn een oplossing te vinden in het conflict tussen de NS-directie en het personeel dat zich te lang voortsleept en niet in het belang is van de reiziger.
Ik heb inmiddels de heren Hans Blankert en Johan Stekelenburg gevraagd en bereid gevonden om zo spoedig mogelijk te onderzoeken hoe dit conflict kan worden opgelost en hun advies daarover uit te brengen aan de directie van NS, de vakbonden en ondernemingsraad van NS Reizigers (...).
Ik zal een dringend beroep doen op alle betrokkenen om, in het belang van reizigers en personeel, alle medewerking te verlenen teneinde tot een oplossing van de dreigende impasse te komen."
2.10. Alle bij het onderhavige conflict betrokken partijen hebben de noodzaak van de instelling van de Commissie Blankert-Stekelenburg onderkend, met de instelling van deze commissie ingestemd en hun medewerking aan het onderzoek door deze commissie toegezegd. Voorts is door partijen aangegeven dat zij - ondanks de hartgrondige meningsverschillen - uit de ontstane impasse willen (en ook moeten) geraken.
2.11. Op 20 maart 2001 heeft de Commissie Blankert-Stekelenburg een eerste verslag van bevindingen en interim-advies uitgebracht. Op basis van het verstrekte materiaal en de gevoerde oriënterende besprekingen stelt de commissie (als eerste bevindingen) het volgende vast:
" * Er is sprake van ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen.
* De reguliere kanalen van communicatie en overleg
tussen directie en werknemers(vertegenwoordigingen)
functioneren onvoldoende.
* Betrokken partijen verschillen van inzicht over de
status van gemaakte afspraken dan wel eerder
uitgesproken intenties (onder andere het basisakkoord).
* De "personeelscollectieven" zijn voornemens op korte
termijn acties (stakingen) te organiseren. Er lijkt bij
het rijdend personeel van NSR draagvlak voor dergelijke
acties.
* De voorbereidingen op de invoering van de nieuwe
dienstregeling per juni 2001 zijn in volle gang.
Onderdelen van dit planningsproces zijn op korte
termijn onomkeerbaar.
Verschillende pogingen van de betrokken partijen om met
behulp van externe deskundigen uit de impasse te
geraken, zijn uiteindelijk niet totstandgekomen dan wel mislukt.
(...).
In het perspectief van deze bevindingen zijn twee data
uiterst cruciaal:
* Aankondiging door de "personeelscollectieven" van
(stakings)acties vanaf 21 maart 2001.
* Invoering op 10 juni 2001 van het nieuwe productiemodel (de nieuwe
dienstregeling inclusief
de procesvereenvoudiging).
(...).
Interim Advies
De Commissie acht het voor het uit te voeren onderzoek en het op te stellen advies noodzakelijk dat door middel van het interim-advies de deadlines en dreigingen die de betrokken partijen hebben neergelegd, in ieder geval gedurende de onderzoeksperiode van de commissie van tafel gaan. De commissie doelt hierbij enerzijds op de aangekondigde staking op 21 maart 2001 dan wel andere initiatieven op dit vlak, en anderzijds op de voorgenomen ingangsdatum van 10 juni 2001 van de zogeheten procesvereenvoudiging van de inzet van het rijdend personeel, die gekoppeld is aan de invoering van de nieuwe dienstregeling. Tevens doelt de commissie op de kennelijk - in gang gezette - juridische procedures.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het dringende advies van de commissie aan de betrokken partijen om de genoemde dreigingen en deadlines van tafel te halen, geen inhoudelijke beoordeling van de commissie betekent met betrekking tot de standpunten dan wel (voorgenomen) besluiten van de verschillende partijen. In de gegeven omstandigheden is het creëren van een overlegklimaat een conditio sine qua non om tot een oplossing van de gerezen problemen te komen.
De commissie realiseert zich dat met deze opschorting veel van partijen wordt gevraagd en in operationele zin met name van de NS-directie. Opschorting van de nabije invoeringsdatum van de voorgenomen procesvereenvoudiging plaatst de NS-directie mogelijk voor grote praktische problemen. De opschorting betreft daarom uitsluitend het omstreden gedeelte van de koppeling van het personeel aan de inzet van materieel. (...).
Eerst na opvolging van dit interim-advies ontstaat de mogelijkheid om met de betrokken partijen gesprekken te starten over de vraagstukken en dilemma's zoals deze voorliggen. Op basis van de verkennende besprekingen constateert de commissie dat deze vraagstukken en dilemma's met name betrekking zullen hebben op de relaties tussen de reeds vastgestelde strategische doelen van de NS enerzijds en de in dat verband te realiseren veranderingen binnen NSR en de randvoorwaarden waaronder het veranderingstraject werkelijk gestalte kan krijgen anderzijds.
De commissie heeft, mede gebruikmakend van het reeds bestaande materiaal, ten behoeve van de voortzetting van het onderzoek en het uit te brengen eindadvies een aantal algemene uitgangs- en vertrekpunten gedefinieerd,
(...)"
2.12. De NS heeft bij brief van 21 maart 2001 aan de Minister van Verkeer en Waterstaat onder meer het volgende bericht:
"(...).
Zoals u weet heb ik met waardering kennis genomen van het interim-advies van genoemde commissie. De voorgestelde brede aanpak om te trachten het conflict bij NS (Reizigers) tot een oplossing te brengen heeft mijn volledige steun. Wij zijn dan ook graag bereid medewerking aan zo'n aanpak te verlenen.
Zoals ik in mijn brief van 8 maart aan u heb geschreven, is op 10 juni, zoals elk jaar, een nieuw productiemodel nodig. Hoewel wij niet in staat zijn dit proces nu nog te onderbreken of substantieel bij te sturen, ben ik niettemin bereid dit model alsnog aan te passen als dat de uitkomst zou zijn van een bindend advies over nut en noodzaak van procesvereenvoudiging. De uitkomst hiervan kan zo snel mogelijk daarna worden geïmplementeerd.
Ik stel u daarom voor de commissie Blankert-Stekelenburg te vragen de door haar voorgestelde brede aanpak aan te vatten en bovendien de mogelijkheden te bezien van bindende advisering zoals hierboven bedoeld, hetgeen dus betekent dat NS zich op voorhand wil neerleggen bij de uitkomst van een dergelijke advisering.
(...)."
2.13. De CNV en ook de andere bonden hebben ingestemd met het door de Commissie Blankert-Stekelenburg uitgebrachte interim-advies.
2.14. Bij brief van 26 maart 2001 hebben drs. J.C. Blankert en J. Stekelenburg aan de Minister van Verkeer en Waterstaat het volgende bericht:
"(...).
Wij betreuren het dat het ons niet is gelukt door middel van ons interim advies van 20 maart 2001 partijen op een meer constructieve wijze in beweging te krijgen. De thans ontstane situatie dwingt ons om ons onderzoek te staken. Dit betekent dat wij u, afgezien van onze rapportage van eerste bevindingen, op dit moment niet verder van advies kunnen dienen omtrent het geschil bij NS. Mochten zich in de komende dagen veranderingen voordoen in de richting van ons interim-advies, veranderingen die uitzicht bieden op constructief overleg tussen betrokken partijen, dan zijn wij alsnog bereid om in die omstandigheden tot nadere advisering te komen."
3. Het geschil
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering van de CNV wordt verwezen naar het aan dit vonnis gehechte concept van de dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering ertoe NS Reizigers en de NS Groep, op verbeurte van een dwangsom, te gebieden om binnen één dag na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis het interim-advies van de Commissie Blankert-Stekelenburg op te volgen en derhalve over te gaan tot opschorting van de ingangsdatum van de procesvereenvoudiging van de inzet van het rijdend personeel en opgeschort te houden totdat door die commissie advies zal zijn uitgebracht, met veroordeling van de NS in de kosten van deze procedure.
De CNV heeft naar aanleiding van de brief van drs. J.C. Blankert en J. Stekelenburg van 26 maart 2001 (2.14) het petitum van de dagvaarding uitgebreid met een subsidiaire vordering die luidt als volgt:
gedaagde, op verbeurte van een dwangsom, te gebieden om binnen één dag na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis het interim-advies van de Commissie Blankert-Stekelenburg op te volgen en derhalve over te gaan tot opschorting van de ingangsdatum van de procesvereenvoudiging van de inzet van het rijdend personeel en die gedurende een door de president in goede justitie te bepalen termijn opgeschort te houden.
3.2. De CNV legt aan haar vordering ten grondslag dat NS Reizigers jegens haar contractuele partners, overeenkomstig het vereiste van contractuele redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, gehouden is tot zorgvuldige uitvoering van het bepaalde in de voornoemde akkoorden. Ook in de langdurige collectieve contractsverhouding waarin partijen tot elkaar staan, brengt de redelijkheid en billijkheid met zich mee, aldus de CNV, dat partijen bij het maken van afspraken op de zorgvuldige uitvoering van die afspraken over en weer mogen vertrouwen. Voorts stelt de CNV dat NS Reizigers ook op grond van goed werkgeverschap gehouden is uitvoering te geven aan arbeidsvoorwaardelijke afspraken die zij met de vakbonden aangaat. Door incidenteel en willekeurig uitvoering te geven aan de afspraken uit de akkoorden op basis van het reorganisatieplan "Bestemming: klant", gedraagt NS Reizigers zich, aldus de CNV, onrechtmatig jegens haar werknemers en dus jegens de CNV. Voorts stelt de CNV dat zij recht en belang heeft om NS Reizigers in rechte te betrekken nu:
* NS Reizigers slechts selectief afspraken uit de gesloten akkoorden uitvoert en
* daarmee het reeds ernstig geslonken draagvlak voor de afspraken uit de
akkoorden nog verder onder druk zet, terwijl
* NS Reizigers het interim-advies van de Commissie Bemiddeling NS-conflict
ongemotiveerd naast zich neerlegt en het werk van deze Commissie reeds
frustreert voordat zij goed en wel is begonnen.
3.3. NS Reizigers en de NS Groep bepleiten de afwijzing van de vordering. Zij stellen dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat deze strekt tot een ordemaatregel die feitelijk onmogelijk door hen kan worden uitgevoerd. NS Reizigers en de NS Groep voeren in dit verband aan dat de dienstregeling zoals deze met ingang van 10 juni 2001 gereden moet worden, vaststaat en dat bij toewijzing van de vordering grote aantallen treinen zullen uitvallen, de treinen die nog wel rijden aanzienlijke vertraging zullen ondervinden en het dienstdoende personeel niet of nauwelijks zal weten welke diensten gereden moeten worden. Voorts stellen NS Reizigers en de NS Groep dat zij niet in strijd met (contractuele of buitencontractuele) inspanningsverplichtingen handelen jegens de CNV door geen uitvoering te geven aan de zogenoemde nulmeting of door niet bereid te zijn het interim-advies Blankert/Stekelenburg van 20 maart jl. op te volgen. NS Reizigers en de NS Groep voeren aan dat zij zich houden aan de afspraken die in het basisakkoord zijn neergelegd, en bovendien bereid zijn tot vergaande concessies. Op deze en de verdere verweren van NS Reizigers en de NS Groep zal hieronder, voorzover nodig, worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat in dit kort geding zowel NS Reizigers als de NS Groep gedaagden zijn. Beiden zijn immers in dit kort geding gedagvaard, terwijl de vordering blijkens de door de CNV gegeven toelichting ook tegen hen beide is ingesteld. Het feit dat in de stellingen van de dagvaarding uitsluitend NS Reizigers wordt genoemd, en dat de vordering zich richt tegen "gedaagde", leidt niet tot een ander oordeel. De president begrijpt dat met deze aanduidingen in de dagvaarding zowel NS Reizigers als de NS Groep zijn bedoeld. De CNV heeft bij haar vordering gepersisteerd, óók voorzover deze tegen de NS Groep is ingesteld.
4.2. De CNV baseert haar vordering in de eerste plaats op de stelling dat geen uitvoering is gegeven aan de afspraak over te gaan tot een nulmeting zoals neergelegd op pagina 16 van het principe-akkoord, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang in onderdeel 2.4 staat weergegeven.
Ter zitting heeft de raadsman van NS Reizigers verklaard dat door de ontstane problemen de nulmeting nog niet heeft kunnen plaatsvinden, maar dat NS Reizigers bereid is de nulmeting alsnog te laten verrichten. De president gaat er vanuit, nu de CNV op dit punt geen nader verweer heeft gevoerd, dat de nulmeting alsnog tijdig kan worden afgerond. In verband hiermede kan voorshands niet worden gezegd dat NS Reizigers op dit punt nalatig is en dat dit aan invoering van de procesvereenvoudiging per 10 juni 2001 in de weg staat. Op deze grondslag kan derhalve de vordering van de CNV niet slagen.
4.3. De kern van het geschil wordt met name gevormd door de vraag of de NS gehouden is tot naleving van het interim advies van de Commissie Blankert-Stekelenburg om de proces-vereenvoudiging op te schorten/uit te stellen gedurende de onderzoeksperiode van de Commissie. Inmiddels is komen vast te staan dat de Commissie haar werkzaamheden heeft gestaakt. Daarmee is de primaire grondslag aan de vordering van de CNV komen te ontvallen, die er immers toe strekt dat de invoering van de procesvereenvoudiging wordt opgeschort/uitgesteld totdat de Commissie definitief advies heeft uitgebracht.
Voor het geval dat de commissie haar werkzaamheden niet zou hebben gestaakt, wordt het volgende overwogen.
4.4. In een situatie als de onderhavige mag, in het belang van de arbeidsrust en de mede daaraan gerelateerde belangen van de reizigers van de NS, van alle daarbij betrokken partijen worden verwacht om gedurende de looptijd van de advisering af te zien van maatregelen of acties die de werkzaamheden van de Commissie doorkruisen. In beginsel dienen alle partijen zich dan ook te conformeren aan het door de Commissie Blankert-Stekelenburg uitgebrachte interim-advies, hetgeen voor de NS betekent de invoering van de procesvereenvoudiging op te schorten gedurende de periode dat de Commissie met haar advisering bezig is.
Dit is slechts dan anders indien de NS aannemelijk kan maken dat uitvoering geven aan (gedeelten van) het interim-advies van de Commissie voor haar (objectief) onmogelijk is, danwel slechts kan plaatsvinden met reëel gevaar voor het ontstaan van langdurige grote wanorde op het spoor.
4.5. De NS stelt dat het niet mogelijk is de invoering van de dienstregeling zelf, te vertragen. De dienstregeling is, aldus de NS, door de betrokken autoriteiten vastgesteld en afgestemd mede in verband met internationale verplichtingen. Verder heeft de NS aangevoerd dat 13 maanden voordat een dienstregeling ingaat met de voorbereiding daarvan begonnen wordt. Daarbij gaat het, aldus de NS, om zo'n 5000 treinen, waaraan materieel moet worden toegewezen. De planning daarvoor kost, aldus de NS, in totaal zo'n 8 maanden en begint 2 tot 3 maanden nadat het overleg over de nieuwe dienstregeling is begonnen. Staat in hoofdzaak vast wat de dienstregeling is en welk materieel daarvoor wordt ingezet, dan kan, aldus de NS, worden begonnen met de planning van de inzet van het rijdend personeel. De NS stelt, dat daartoe tal van onderscheiden werkzaamheden moeten worden verricht. Er moeten zogeheten dienstlijnen worden opgesteld, en aan de hand daarvan roosters worden gemaakt. Een en ander betreft de inzet van 29 standplaatsen. Het gaat daarbij om zo'n 6.000 machinisten en conducteurs. Met dat laatste planningsproces is een periode van 6 maanden gemoeid, lopende vanaf de 8ste maand. De laatste twee maanden zijn nodig voor aanpassing en overleg op de standplaatsen en vier weken daarvan voor de publicatieplicht ingevolge de Wet.
Verder heeft de NS aangevoerd dat NS Reizigers eind 2000 onderzocht heeft of het fysiek mogelijk was een alternatieve planning te maken voor de dienstregeling die op 10 juni a.s. ingaat. Daarbij zou dan enerzijds worden gepland op basis van de voorziene nieuwe methodiek, met inbegrip van de procesvereenvoudiging, en anderzijds op basis van de tot nu toe geldende methodiek. De NS stelt dat geconstateerd is dat zulks op dat moment reeds de beschikbare capaciteit van de planners verre te boven ging.
Wanneer op dit moment besloten zou worden vanaf 10 juni a.s. het rijdend personeel volgens de oude methodiek, dus zonder de procesvereenvoudiging, in te zetten, dan zou dat proces van planning, aldus de NS, ook bij de grootst mogelijke inspanning niet voor eind september a.s. kunnen worden afgerond. De NS stelt dat dit betekent dat gedurende zo'n drie maanden geen adequate planning beschikbaar is. De NS is derhalve van oordeel dat bij toewijzing van de vordering vanaf 10 juni a.s. grote wanorde op de rails zal ontstaan, omdat het onmogelijk is een adequate alternatieve planning voor de personele inzet voor te bereiden.
4.6. De CNV heeft, bij monde van haar raadsman, voorzover rechtens relevant, ter zitting volstaan met te stellen dat, na informatie bij de met de planning betrokken medewerkers van NS Reizigers, is gebleken, dat opschorting van de proces-vereenvoudiging weliswaar mogelijk is, maar buitengewoon moeilijk, dat het veel inspanning vereist en dat het in allerlei andere aspecten van de organisatie consequenties heeft. Bovendien heeft de CNV in dit kort geding niet aannemelijk gemaakt op welke andere wijze dan door middel van invoering van de procesvereenvoudiging, de invulling van de dienstregeling op aanvaardbare wijze op 10 juni 2001 zal kunnen plaatsvinden. Aldus heeft de CNV de stelling van de NS dat het niet mogelijk is, in verband met de invoering van de nieuwe dienstregeling op 10 juni a.s., de invoering van de procesvereenvoudiging op te schorten dan wel uit te stellen niet voldoende (gemotiveerd) weersproken. In dit verband is van belang dat het op grond van hetgeen de NS heeft aangevoerd, aannemelijk is, dat te rekenen vanaf heden slechts 21/2 week resteert voor een planningsproces waarvoor in de regel 6 maanden wordt uitgetrokken.
4.7. Onder deze omstandigheden kan, gelet op de tijdsperiode die de NS nodig heeft voor de invoering c.q. aanpassing van een nieuwe dienstregeling, en mede ter voorkoming van wanorde op het spoor, niet worden gevergd dat zij de invoering van de nieuwe procesvereenvoudiging met ingang van 10 juni a.s. uitstelt dan wel opschort. Uit het vorenstaande vloeit voort dat voorshands niet kan worden gezegd dat de NS in strijd handelt met de jegens de (leden van de) CNV in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid dan wel dat zij anderszins onrechtmatig jegens (de leden van) de CNV handelt. Hiermee vervalt ook de grondslag aan de subsidiaire vordering.
4.8. Het feit dat blijkens het voorgaande, het betoog van de NS doel treft voor wat betreft de onmogelijkheid van opschorting van de procesvereenvoudiging met ingang van 10 juni 2001, staat aan verdere discussie over nut, noodzaak en urgentie van de procesvereenvoudiging niet in de weg. Een verdergaande discussie over nut, noodzaak en urgentie van de procesvereenvoudiging, waarbij niet alleen de te stellen technische eisen op het gebied van een verantwoorde logistiek en planning, maar ook andere aspecten aan de orde kunnen komen, waaronder de bezwaren van het betrokken personeel en de daardoor ontstane onrust binnen de NS-organisatie, gaat evenwel het kader van dit kort geding te buiten.
4.9. De CNV zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De president:
5.1. Wijst de vorderingen af.
5.2. Veroordeelt de CNV in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de NS begroot op f 1.550,-- voor salaris van hun advocaat en op
f 400,-- voor verschotten.
5.3. Verklaart de onder 5.2 vermelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2001.