4.7. Aan het voorgaande kunnen de bezwaren die HMG heeft geuit tegen het overleggen van de NIPO-onderzoeken niet afdoen. Het moet in zaken als de onderhavige niet ongebruikelijk worden geacht dat rapporten worden overgelegd inzake de bekendheid van een merk. Hoewel aan HMG kan worden toegegeven dat niet duidelijk is waarom de op februari 2001 gedateerde rapporten niet eerder zijn overgelegd, had HMG kunnen verwachten dat WE Netherlands een dergelijk onderzoek liet uitvoeren en zich op de resultaten daarvan ter zitting zou beroepen. Indien HMG de resultaten van het NIPO-onderzoek met de resultaten van een tegenonderzoek had willen betwisten, had het op haar weg gelegen ook zelf tijdig opdracht voor zo'n onderzoek te geven, te meer nu het een kort-gedingprocedure betreft. Het feit dat HMG heeft nagelaten zelf opdracht tot onderzoek te geven, vormt onder deze omstandigheden geen aanleiding te oordelen dat zij onredelijk in haar verdediging is geschaad door het late tijdstip waarop de NIPO-rapporten zijn overgelegd. De bezwaren tegen het overleggen van deze rapporten worden derhalve verworpen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat in het inhoudelijke verweer dat HMG tegen de rapporten heeft aangevoerd evenmin aanleiding wordt gevonden aan de inhoud daarvan voorbij te gaan.
4.8. Vervolgens is de vraag aan de orde of, rekening houdend met de aan het merk WE toe te kennen ruime beschermingsomvang, kan worden gesproken van overeenstemming tussen dat merk en het teken ME. Merk en teken dienen daarbij in hun geheel te worden vergeleken, zulks aan de hand van de wijze waarop het merk WE is gedeponeerd en de wijze waarop het teken ME door HMG wordt of zal worden gebruikt. Hierbij moet in het bijzonder acht worden geslagen op de vraag in hoeverre merk en teken, elk in hun geheel en in onderling verband beschouwd, een auditieve, visuele of begripsmatige gelijkenis vertonen, alsmede op de bijzonderheden van het gegeven geval, waaronder de onderscheidende kracht van het merk ten tijde van de gestelde inbreuk.
4.9. Aanleiding bestaat voormelde toetsing toe te spitsen op een vergelijking tussen de woorden WE en ME. De stelling van HMG dat zij haar merk ME als beeldmerk zal gebruiken, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, van het beeldmerk ME vormt het gelijkluidende en goed leesbare woord ME het meest kenmerkende bestanddeel, terwijl het voor de hand ligt dat het in aanmerking komende publiek bij confrontatie met het beeldmerk zich ook zal laten leiden door het tekstuele gedeelte daarvan. Bovendien kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat HMG ME ook als woordmerk heeft gedeponeerd. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding bij de vergelijking vooral acht te slaan op de vraag in hoeverre de merken voor wat betreft het tekstuele gedeelte daarvan overeenstemmen. HMG heeft overigens onvoldoende onderbouwd dat in dit kader relevante betekenis toekomt aan de schrijfwijze van de merken (hoofdletters of kleine letters).
4.10. Beschouwing van het merk en de tekens wijst uit dat zij steeds bestaan uit één lettergreep van twee letters, telkens beginnen met een "zachte" medeklinker en - in aanmerking nemend dat merk en teken bedoeld zijn om als Engelstalige woorden te worden uitgesproken - eindigen op de klank "ie". Voorshands dient te worden geoordeeld dat deze punten van gelijkenis, mede gelet op de ruime bekendheid van het merk WE en de totaalindrukken van merk en teken, zodanig zijn, dat sprake is van overeenstemming in de zin van artikel 13A lid 1 aanhef en onder b BMW. Visueel stemmen merk en teken - indien buiten beschouwing wordt gelaten dat de letter W de omgekeerde vorm is van de letter M - voor 50% overeen, terwijl auditief kan worden gesproken van een in hoge mate vergelijkbaar klankbeeld.
4.11. Of sprake is van begripsmatige gelijkenis kan in het midden blijven. Overigens kan niet worden gezegd dat WE als woordmerk voldoende inhoudelijke betekenis heeft die zich leent voor begripsmatige uitleg, althans niet aannemelijk is geworden dat het gebruik van een afzonderlijk persoonlijk voornaamwoord voor producten of diensten voor het publiek in voldoende mate refereert aan de gepretendeerde eigenschappen van een bepaald product of dienst. Het feit dat deze woorden volgens de Engelse taal dienen te worden uitgesproken leidt niet tot een ander oordeel. Dit alles geldt in gelijke mate voor het merk/teken ME. De inhoud die partijen aan hun merken toedichten (de "waardenextensie") kan niet de intrinsieke inhoud van deze merken worden geacht, maar dient eerder als het gevolg van gerichte marketingactiviteiten te worden beschouwd. De door WE Netherlands overgelegde rapportages van de deskundigen Van Raaij en Riezenbos leiden niet tot een ander oordeel, zodat niet behoeft te worden ingegaan op de bezwaren tegen het overleggen van die producties.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van overeenstemmende waren
4.12. Inmiddels is komen vast te staan dat HMG de inschrijving van het merk ME voor de waren in klasse 25 (kleding e.d.) heeft doorgehaald. Niet gesteld of aannemelijk is dat HMG in het kader van haar omroepstation producten op de markt zal brengen die tot deze klasse kunnen worden gerekend. Dit geldt ook voor de door HMG te verzorgen televisieprogramma's op het gebied van mode. Het uitzenden van een dergelijk programma kan - naar voorshands wordt geoordeeld en gelet op de maatstaf die is neergelegd in het zogenoemde Polyglot-arrest (BenGH 16 juni 1995, NJ 1995, 745) - niet op één lijn worden gesteld met het op de markt brengen van kleding e.d. WE Netherlands heeft ook onvoldoende onderbouwd dat het publiek bij confrontatie met een dergelijk televisieprogramma zal menen dat dit programma verwant is met de waren of diensten van WE Netherlands. Dit ligt te minder voor de hand, nu het desbetreffende televisieprogramma kennelijk "Gordon's Lifestyle" of "Gordon's Fashion" zal heten.
4.13. Ook overigens heeft WE Netherlands onvoldoende onderbouwd dat de waren die partijen op de markt brengen danwel de diensten die zij aanbieden met elkaar overeenstemmen in de zin van artikel 13A lid 1 aanhef en onder b BMW. Dit geldt ook indien de bekendheid van het merk WE in aanmerking wordt genomen (vgl. Hof van Justitie inzake Canon/Cannon d.d 29 september 1998, IER 1998, 44). Bovendien heeft HMG voor wat betreft de verwijzingen door WE Netherlands naar de website veronica.nl en het Veronica Magazine onweersproken gesteld, dat zowel de website als het omroepblad aan de Vereniging Veronica toebehoren, zodat ook hierom geen sprake kan zijn van overeenstemmende waren afkomstig van haar, HMG. De grondslag van de vordering die is gebaseerd op 13A lid 1 aanhef en onder b BMW faalt derhalve.
Artikel 13 A lid 1 aanhef en onder c BMW
4.14. Ten aanzien van de vraag of is voldaan aan het ook in zoverre geldende criterium dat sprake dient te zijn van overeenstemming tussen merk en teken, wordt hier verwezen naar hetgeen dienaangaande in de onderdelen 4.4 tot en met 4.10 van dit vonnis is overwogen. Voorshands wordt op grond van hetgeen daar is overwogen tevens geoordeeld dat sprake is van een bekend merk in de zin van artikel 13A lid 1 aanhef en onder c BMW. Dit artikel biedt de merkhouder de mogelijkheid op te treden indien door het gebruik van het overeenstemmende teken ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit, of afbreuk kan worden gedaan aan de reputatie of het onderscheidend vermogen van het merk.
Ongerechtvaardigd voordeel
4.15. Voorzover WE Netherlands stelt dat zij als houdster van het bekende merk WE kan optreden tegen het gebruik van het merk/teken ME omdat HMG door dat gebruik ongerechtvaardigd voordeel trekt, wordt haar betoog verworpen. WE Netherlands heeft in zoverre haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Meer in het bijzonder heeft zij niet onderbouwd in welk opzicht HMG ongerechtvaardigd voordeel trekt en waaruit dat bestaat.
Afbreuk aan reputatie
4.16. Eveneens wordt de stelling van WE Netherlands verworpen dat het gebruik van het merk ME afbreuk doet aan haar reputatie. Weliswaar heeft WE Netherlands haar stellingen nader onderbouwd, maar hetgeen zij in dat verband aanvoert is voorshands van onvoldoende gewicht om te oordelen dat de reputatie van het merk WE in negatieve mate zal worden beïnvloed door de televisie- of radioprogramma's die HMG wenst uit te zenden. Opmerking verdient daarbij nog dat HMG heeft verklaard na 1 april 2001 geen televisieprogramma's met een specifieke pornografische of erotische aard te zullen uitzenden. Bovendien heeft HMG de vraag opgeworpen of het imago van ME meer erotiek zal uitstralen dan het imago van WE. Mede gelet op de door HMG ter zitting getoonde televisie-commercials van WE Netherlands kan deze vraag voorshands niet bevestigend worden beantwoord.
4.17. De stelling van WE Netherlands dat zij op geen enkele wijze wenst te worden geassocieerd met de omroepprogramma's van HMG, die zich volgens haar onder meer kenmerken door een sensationeel en rauw karakter, stuit tenslotte reeds af op het feit dat - naar HMG onweersproken heeft betoogd - WE Netherlands er geen bezwaar tegen had om een door HMG uitgezonden televisieprogramma te sponsoren (te weten "Big Brother", inclusief het geven van een modeshow in het zogenaamde Big Brother-huis) en als zodanig ook te staan vermeld op de bij dit programma behorende website en de aftiteling.
Afbreuk aan onderscheidend vermogen
4.18. Tenslotte resteert de vraag of het gebruik van het merk ME door HMG afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen van het merk WE (verwatering). In het geval dat twee overeenstemmende merken zeer intensief en voor dezelfde doelgroep worden gebruikt, kan deze mogelijkheid niet bij voorbaat worden uitgesloten. Dit geldt zeker indien de overeenstemmende merken nagenoeg identiek zijn. In het onderhavige geval ligt dit in zoverre anders, dat sprake is van een merk dat uit twee letters bestaat met een verschillende beginletter.
Voorshands kan dit evenwel niet tot het oordeel leiden dat geen sprake kan zijn van verwatering van het merk van WE Netherlands. De beginletters van de merken WE en ME leveren immers, zoals vermeld, een sterk vergelijkbaar klankbeeld op, terwijl ook visuele overeenstemming aanwezig is.
4.19. Van belang is voorts dat partijen zich met hun merken richten op doelgroepen die elkaar in ieder geval voor een wezenlijk deel overlappen. WE Netherlands voert immers aan dat haar doelgroep bestaat uit personen tussen 20 en 35 jaar, met de nadruk op de groep van 28 tot 33 jaar, terwijl HMG zich richt op de doelgroep "jongvolwassenen". Aannemelijk is derhalve dat het publiek waarop beide partijen zich specifiek richten zal worden geconfronteerd met de merken van partijen waar het in deze procedure om gaat. Deze confrontatie zal, naar moet worden aangenomen, van een meer dan gemiddelde intensiteit zijn. Hierbij wordt in de eerste plaats gewezen op de merkbekendheid van WE en haar reclame-inspanningen. Voor wat betreft HMG is van belang dat zij onder het merk ME televisie- en radioprogramma's zal aanbieden waarmee zij gedurende het gehele etmaal een groot deel van de Nederlandse bevolking (daaronder de hiervóór bedoelde doelgroep) zal bereiken. Als feit van algemene bekendheid geldt dat in het bijzonder televisie een indringend medium is. Dit is des te meer het geval, indien HMG uitvoering geeft aan haar plannen op het gebied van de omvorming van haar omroepstation in een interactief mediaplatform, waarbij zij via internet een sterke betrokkenheid van het publiek bij dat platform nastreeft (in haar woorden: een beweging waarbij zender en publiek beide zender en ontvanger zijn en door elkaar worden geraakt).
4.20. In het onderhavige geval wensen partijen, naar niet in geschil is, niet alleen een bepaalde doelgroep te bereiken, maar zich ook door middel van hun merken op specifieke wijze voor die doelgroep te onderscheiden. Uit de door partijen overgelegde producties blijkt immers dat zij beide aan hun merk een bepaalde uitstraling wensen te geven teneinde identificatie met een specifiek publiek binnen de doelgroep mogelijk te maken ("lifestyle"). Niet in geschil is dat partijen daarbij een deels uiteenlopende uitstraling op het oog hebben. WE Netherlands richt zich blijkens de overgelegde producties en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest onder meer op het uitstralen van een goede smaak, daar waar HMG met haar merk vooral streeft naar een uitstraling gericht op dynamische, zelfbewuste individuen met behoefte aan interactie. Gelet op hetgeen onder 4.11 is overwogen over het gebrek aan begripsmatige inhoud van merken die bestaan uit één enkel persoonlijk voornaamwoord, moet het ervoor worden gehouden dat partijen de door hen verlangde identificatie slechts kunnen bereiken door daarop gerichte marketing- en promotie-activiteiten.
4.21. Het moet worden betwijfeld of WE Netherlands in staat zal zijn op de wijze als voorheen haar merk WE de door haar verlangde exclusieve uitstraling te geven, zodra HMG zich met het overeenstemmende merk/teken ME op indringende wijze tot het publiek zal richten. Anders dan vroeger het geval was zal zich in dat geval de situatie voordoen dat ook een ander zich met een merk dat uit één - overeenstemmend - persoonlijk voornaamwoord bestaat op grote schaal tot het publiek richt. Het moet zeer wel mogelijk worden geacht dat een publiek dat intensief wordt geconfronteerd met de televisie- en radio- programma's van HMG, alsook dat via internet bij deze programma's wordt betrokken, de uitstraling die laatstgenoemde aan haar omroepprogramma's wenst te geven zal betrekken op het merk WE.
4.22. Op grond van het voorgaande moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat het verzorgen van omroepprogramma's door HMG onder de naam ME een negatieve invloed zal hebben op de rechten die WE Netherlands als rechthebbende op het merk WE heeft, zulks in deze zin dat zij, WE Netherlands, niet, en in ieder geval minder dan voorheen, in staat zal zijn haar producten onder het merk WE een uitstraling te geven die aantrekkelijk en duidelijk herkenbaar is voor haar klanten, en daarvoor ook effectief reclame te maken. Daarmee is gegeven dat voldoende aannemelijk is geworden dat door het gebruik van het merk/teken ME afbreuk kan worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk WE met alle nadelige gevolgen die daaraan voor WE Netherlands kunnen zijn verbonden, zeker indien in aanmerking wordt genomen dat het hier een merk betreft waaraan - zoals volgt uit onderdeel 4.4 van dit vonnis - voldoende onderscheidend vermogen en de nodige bekendheid kan worden toegekend. Dit alles klemt overigens te meer, nu uit het onder 4.6 bedoelde NIPO-rapport blijkt dat de bekendheid van het merk WE in vergelijking met eerdere onderzoeken een stijgende lijn vertoont.
4.23. Tot de hiervóór bedoelde nadelige gevolgen dient het verlies van (merk)identiteit te worden gerekend. Daarmee wordt de primaire functie van het merk van WE Netherlands (te weten de functie van onderscheidingsmiddel als bedoeld in artikel 1 BMW) aangetast. Het moet zeer wel mogelijk worden geacht dat de afbreuk die op de hiervóór omschreven wijze aan de exclusiviteit van het merk WE wordt gedaan zal leiden tot verslechtering van de marktpositie van WE Netherlands.
4.24. WE Netherlands kan zich als merkhouder tegen dit alles verzetten. Niet gezegd kan worden dat dit een ontoelaatbare monopolisering van gangbare Nederlandstalige of Engelstalige persoonlijke voornaamwoorden tot gevolg heeft. Voor HMG blijft de mogelijkheid bestaan het woord ME in combinatie met een of meer andere woorden te gebruiken als merk ter aanduiding van haar omroepstation, mits deze combinatie zodanig is, dat niet langer sprake is van een met het merk WE overeenstemmend teken, terwijl ook derden persoonlijke voornaamwoorden als merk kunnen blijven gebruiken voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk WE is ingeschreven, een en ander binnen de grenzen die artikel 13A lid 1 aanhef en onder c BMW stelt.
4.25. Een belangenafweging staat evenmin aan toewijzing van de vordering in de weg (dit laatste voorzover het betreft het merk/teken ME in relatie tot het merk WE). Tegenover de zwaarwegende belangen die HMG heeft bij het effectief doen zijn van haar investeringen in het merk ME, staan de eveneens zwaarwegende belangen van WE Netherlands bij het voorkomen van verlies van onderscheidend vermogen van haar merk, te meer nu ook ten behoeve van het merk WE de nodige investeringen zijn gedaan. Voorts verdient in dit kader nog opmerking dat HMG is voortgegaan met haar investeringen in het merk ME, nadat zij reeds op 7 december 2000, derhalve zeer kort nadat zij had gekozen voor het merk ME, door WE Netherlands was gesommeerd dit merk niet te gebruiken.
Conclusie
4.26. De vordering zal op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen. WE Netherlands heeft, mede gelet op de investeringen die zij in het merk WE heeft gedaan en de positie die zij zich daarmee heeft verworven, er (spoedeisend) belang bij om verwatering van haar merk WE te voorkomen respectievelijk te beëindigen. Het antwoord op de vraag of HMG tevens onrechtmatig handelt jegens WE Netherlands door het doen ontstaan van verwarrings- of verwateringsgevaar, is op grond van het voorgaande niet meer relevant voor dit geschil en kan daarom in het midden blijven.
4.27. Bepaald zal worden dat de dwangsom vatbaar is voor matiging, voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.28. In verband met de omstandigheid dat het Nederlands recht sedert 1 januari 1996 in overeenstemming dient te zijn met de "Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights" (Trb. 1994, 235), het zogenoemde TRIP's Verdrag, dient, nu een kort geding als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 50 Trip's Verdrag moet worden aangemerkt, op de voet van het bedoelde in artikel 6 van het Verdrag een redelijke termijn te worden bepaald waarbinnen WE Netherlands een bodemprocedure moet aanspannen. Deze termijn zal, gelet op de belangen van HMG, worden vastgesteld op drie maanden na dagtekening van dit vonnis.
4.29. HMG zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.