6. Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige verkrachtingen van twee verschillende slachtoffers waarbij verdachte het ene slachtoffer binnen een kort tijdsbestek meermalen heeft verkracht en het andere slachtoffer gedurende een lange periode van bijna vier jaar meermalen heeft verkracht. Verdachte heeft beide slachtoffers oraal, vaginaal en anaal verkracht. Bovendien heeft verdachte één van de slachtoffers hierbij zwaar mishandeld.
- Door zijn handelen heeft verdachte zijn seksuele lusten op de slachtoffers gebotvierd waarbij hij het gebruik van geweld niet heeft geschuwd en waarbij hij de slachtoffers ernstig heeft vernederd, onder andere door één van de slachtoffers te dwingen urine en poep tot zich te nemen. Verdachte heeft in het nastreven van zijn eigen bevrediging zich niet laten remmen door het uitdrukkelijke kenbaar gemaakte verzet van de slachtoffers.
- Verdachte heeft de slachtoffers door zijn handelen pijn en letsel toegebracht en schrik en angst aangejaagd. Voorts heeft verdachte door zijn handelen de slachtoffers ernstig aangetast in hun persoonlijke integriteit. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een relatie had met de slachtoffers en door zijn handelen misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hem hadden gesteld. Door zijn handelen en door zijn hevige stemmingswisselingen heeft verdachte de slachtoffers in een zodanige situatie gebracht dat de slachtoffers zich niet aan het geweld van verdachte hebben kunnen onttrekken. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog lang (psychische) hinder kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich daarvan echter geen enkele rekenschap gegeven.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 23 november 2000, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven met justitie in aanraking is geweest;
- een psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 1 december 2000 opgemaakt door C.J.F. Kemperman (zenuwarts/neuroloog/psychiater) waarin hij concludeert dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met onder andere borderline trekken waardoor zijn zelfcontrole wordt beperkt en welke persoonlijkheidsstoornis zich enerzijds kenmerkt door een verhoogde kans op stemmingsfluctuaties zoals (onredelijke) boosheid en anderzijds door een verminderde controle over woede en agressieve impulsen. Voorts concludeert C.J.F. Kemperman dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en dat de recidivekans zonder verbetering van de psychische gesteldheid als aanwezig kan worden ingeschat.
- een psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 2 december 2000, opgemaakt door drs. K.M. ten Brinck (psychologe) waarin zij concludeert dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, in die zin dat er sprake is van narcistisch-afhankelijke en antisociale persoonlijkheidskenmerken en dat deze persoonlijkheidskenmerken aanwezig waren bij, en in enige mate een rol hebben gespeeld bij, de handelswijze van verdachte met betrekking tot het hem tenlastegelegde. Drs. K.M. ten Brinck concludeert vervolgens dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ten aanzien van het hem tenlastegelegde en acht de kans op herhaling van soortgelijke feiten niet geheel uitgesloten;
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde deskundigen over dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 5 december 2000, opgemaakt door M. Supusepa, reclasseringswerker.