Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde is aangevoerd dat ook daarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het is gebaseerd op dezelfde feitencomplexen als de overige tenlastegelegde feiten waarvoor de niet-ontvankelijkheid reeds is bepleit.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Terecht is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden ten aanzien van het als feit 5 ten laste gelegde. De overschrijding is echter niet van dien aard dat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie daarvan het gevolg dient te zijn, maar zal worden betrokken in de eventueel op te leggen straf.
Voorts geldt dat door het feit dat het Coca-onderzoek en het Xerxes-onderzoek een lange tijd hebben stilgelegen, waarna verdachte alsnog is gehoord over zijn betrokkenheid bij die zaken en is aangehouden op de verdenking van andere strafbare feiten, naar het oordeel van de rechtbank de beginselen van een goede procesorde niet zijn geschonden. Door het tijdsverloop ondervinden zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie dat een aantal getuigen zich de gang van zaken niet goed (meer) kan herinneren en ook is gebleken dat verschillende opgenomen telefoongesprekken niet meer beluisterd (en derhalve ook niet nader onderzocht) kunnen worden, doch niet is gebleken dat er concrete omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat hier doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekortgedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak.
3. De bewijsbeslissing
3.1 Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2, 3, 5 en 6 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het bewijs
4 De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6 Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft tezamen met anderen deelgenomen aan een organisatie die tot doel had om gedurende een aanzienlijke periode op grote schaal de Opiumwet te overtreden. Zo is uit Zuid-Amerikaanse landen een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland geïmporteerd. De organisatie schakelde internationale transportbedrijven in om de drugs binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
- Uit de diverse onderzoeken is gebleken dat de organisatie naast directe familieleden, een groot aantal mensen omvatte, die uit louter winstbejag handelden.