ECLI:NL:RBUTR:2001:AA9503

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
123882 FA RK 006168
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige voorzieningen in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Utrecht met het doel om voorlopige voorzieningen te wijzigen. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 8 augustus 2000, waarin voorlopige voorzieningen waren vastgesteld. De vrouw stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden en dat de rechtbank in de eerdere beschikking was uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat de rechtbank met de kwitanties geen rekening had gehouden en de inkomensstijging minimaal was.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen geen hoger beroep openstaat, maar dat wijziging mogelijk is indien de omstandigheden na de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd dat de voorziening niet in stand kan blijven. De rechtbank concludeerde dat de door de vrouw aangevoerde omstandigheden, waaronder een geringe inkomensstijging en de betwisting van de woonlasten door de man, niet voldoende waren om te spreken van een wijziging van omstandigheden.

De rechtbank stelde vast dat de gegevens over de autofinanciering al eerder waren besproken en dat de vrouw niet kon aantonen dat de rechtbank op basis van onjuiste gegevens had geoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk was, omdat er geen substantiële wijziging van omstandigheden was aangetoond die een wijziging van de voorlopige voorzieningen rechtvaardigde. De beschikking werd gegeven door mr. Z.J. Oosting op 15 januari 2001, in tegenwoordigheid van de griffier N.I. Ganzevoort.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Utrecht
BESCHIKKING
van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te Utrecnt,
procureur: mr. R.H.J.G. Borger,
- t e g e n -
[de man],
wonende voorheen te Utrecht, thans te Lelystad,
procureur: mr. H.J.C.P. Kers.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het wijzigen van voorlopige voorzieningen.
Van de zijde van de man zijn stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 8 januari 2001.
2. Beoordeling van het verzochte
De vrouw heeft wijziging gevraagd van de op 8 augustus 2000 door deze rechtbank tussen partijen gegeven beschikking op grond van wijziging van omstandigheden dan wel de stelling dat de rechtbank in die beschikking uitgegaan is van onjuiste dan wel onvolledige gegevens.
De vrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
- De man heeft gesteld woonlasten van ƒ 650,-- per maand te hebben. De rechtbank heeft dit, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende aannemelijk geacht, doch is er wel van uitgegaan dat de man enige woonlasten zou hebben, en heeft deze gesteld op de woonlastencomponent van de bijstandsnorm. Nadien is gebleken, naar de vrouw stelt, dat de door de man overgelegde kwitanties inderdaad vervalst waren, en dat de man in het geheel geen woonlasten had.
- De man heeft specificaties van zijn pensioenuitkering overgelegd. Sindsdien is zijn inkomen, naar de vrouw stelt, door indexering aanzienlijk gestegen.
- De rechtbank heeft ten onrechte rekening gehouden met de lasten verbonden aan de autofinanciering. De rechtbank is er daarbij ten onrechte van uitgegaan dat ook na verkoop van de auto een restschuld zou overblijven.
De man heeft ter terechtzitting verweer doen voeren. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, nu de rechtbank met de kwitanties geen rekening gehouden heeft, de inkomensstijging zeer gering is en de gegevens met betrekking tot de auto alle bij eerdere zittingen al bekend waren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 824 Rv staat tegen een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen geen hoger beroep open. De beschikking kan wel gewijzigd worden, indien blijkt dat de omstandigheden na het geven van die beschikking in zodanige mate gewijzigd zijn of indien de rechtbank bij het geven van die beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
In het huidige geval is het volgende gebleken.
inkomensstijging
De pensioenuitkering van de man is door indexering verhoogd. Bij het geven van de voorlopige voorzieningen is uitgegaan van een pensioenuitkering van (in totaal) ƒ 4.386,37 bruto per maand. De vrouw stelt, en uit de overgelegde uitkeringsspecificaties blijkt, dat de uitkeringen thans (in totaal) ƒ 4.452,17 bruto per maand bedragen.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke geringe verhoging geen wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 824 Rv oplevert.
woonlasten
De vrouw heeft gesteld dat thans bewezen is, hetgeen ten tijde van de behandeling van de voorlopige voorzieningen nog slechts vermoed werd, dat de man de kwitanties betreffende de huur van een woning in Lelystad vervalst had.
De rechtbank is van oordeel dat ook dit niet een dergelijke wijziging van omstandigheden oplevert, nu de vrouw deze huur ook toen al betwist heeft en de rechtbank daarom met deze kosten geen rekening gehouden heeft. De rechtbank heeft wel, zoals - behoudens bijzondere omstandigheden - in gevallen als het onderhavige gebruikelijk is, rekening gehouden met de woonlastencomponent in de bijstandsnorm. De vrouw is, anders dan de rechtbank geoordeeld heeft, van mening dat deze bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, nu gebleken is, ten eerste, dat de man in het geheel geen woonlasten heeft gehad en, ten tweede, dat hij valse kwitanties heeft opgemaakt en overgelegd. Deze kwestie betreft echter niet de feiten doch alleen de beoordeling van die feiten door de rechtbank, en kan derhalve in deze procedure - die, zoals gezegd, niet het karakter van een hoger beroep kan hebben - niet in aanmerking genomen worden.
autofinanciering
De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de kosten van de autofinanciering. Zij is van mening dat de man de auto kan verkopen en de schuld aflossen. Zij betwist dat in dat geval een restschuld zou overblijven.
De rechtbank stelt vast dat de gegevens betreffende de autofinanciering alle in de vorige procedure reeds ter tafel gebracht zijn, ook al zijn toen niet alle stukken overgelegd die thans beschikbaar zijn. De rechtbank had derhalve de beschikking over alle gegevens, zodat niet gezegd kan worden dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste gegevens. Dat de rechtbank die gegevens anders gewaardeerd heeft dan de vrouw juist acht kan daaraan niet afdoen.
conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de omstandigheden na het geven van de beschikking in zodanige mate gewijzigd zijn of dat de rechtbank bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven, zodat de vrouw in haar verzoek niet ontvangen kan worden.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. Z.J. Oosting op 15 januari 2001, in tegenwoordigheid van N.I. Ganzevoort, griffier.
1