ECLI:NL:RBUTR:2000:AB0640

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 00/2363 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor brandstoffenverkooppunt in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank Utrecht op 20 december 2000 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een inwoner van de gemeente Ronde Venen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat op 26 oktober 2000 een vergunning had verleend voor de oprichting van een brandstoffenverkooppunt op een specifiek perceel. De president heeft vastgesteld dat het perceel volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming 'handel en nijverheid' heeft, en dat het gebruik van het perceel voor de verkoop van benzine in strijd is met deze bestemming. De president heeft het besluit van verweerder geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker. Tevens is de gemeente Ronde Venen veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op f. 1.432,75, en is het door verzoeker betaalde griffierecht van f. 225,- vergoed. De president heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verkoop van benzine niet kan worden aangemerkt als onderdeel van de normale dienstverlening van een garagebedrijf en dat er geen vrijstellingsmogelijkheid bestaat voor de verkoop van brandstoffen onder het huidige bestemmingsplan. De gemeente heeft weliswaar een vrijstellingsmogelijkheid voor detailhandel in volumineuze goederen opgenomen, maar dit geldt niet voor brandstoffen. De president heeft de gemeente aangespoord om een vrijstellingsprocedure te volgen om de vestiging van het benzinestation mogelijk te maken, en heeft de schorsing van het besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker bepaald.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 00/2363 VV
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ronde Venen, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 26 oktober 2000 waarbij aan [vergunninghouder] CV te [vestigingsplaats] vergunning is verleend voor het oprichten van een brandstoffenverkooppunt/tankstation op het perceel [adres] te [plaats], kadastraal bekend: gemeente [plaats], sectie […], nummer […].
1.2 Het verzoek is op 20 december 2000 in een openbare zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R. Th. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door N.J.M. Röling, ambtenaar van de gemeente Ronde Venen. Tango CV heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door J.G. van Leeuwen.
2. BESLISSING
Aan het slot van de behandeling van het verzoek heeft de president:
2.1 het besluit van verweerder van 26 oktober 2000 geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker;
2.2 verweerder veroordeeld in de kosten van verzoeker in dit geding ten bedrage van f. 1.432,75;
2.3 bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht ad f. 225,- wordt vergoed;
2.4 de gemeente Ronde Venen aangewezen als de rechtspersoon die de onder 2.2 en 2.3 vermelde bedragen dient te vergoeden.
3. GRONDEN
3.1 Op het perceel rust ingevolge het geldende bestemmingsplan "vierde partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaken van de gemeente [plaats]", de bestemming "handel en nijverheid".
Het bij deze bestemming behorende planvoorschrift luidt, na wijziging in 1974 en 1985, als volgt:
"II. 1. Het is verboden bouwwerken te bouwen ten dienste van inrichtingen en bedrijven die niet zijn toegestaan krachtens het bepaalde in het tweede lid.
2. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming handel en nijverheid. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
A. Het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen die bestemd en gereed zijn voor onmiddellijk gebruik of verbruik.
Niettemin is toegestaan de verkoop van:
a. goederen die ter plaatse worden vervaardigd of bewerkt;
b. goederen waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van een herstellings- en/of garagebedrijf, alsmede goederen die worden verkocht aan eigen werknemers;
c. goederen die worden gekocht door middel van een schriftelijke opdracht en die niet ter plaatse aan de koper ter hand worden gesteld;
d. grondstoffen en halffabrikaten ten behoeve van de nijverheid.
B. het in werking brengen of in werking houden van inrichtingen als aangewezen in het besluit van 15 oktober 1981, Stb. nr. 617 (Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder)".
3.2 Verkoop van benzine dient te worden beschouwd als detailhandel, te weten "het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen die bestemd en gereed zijn voor onmiddellijk gebruik of verbruik", als bedoeld in artikel II, tweede lid, van de planvoorschriften. Omdat onder "goederen waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van een herstellings en/of garagebedrijf" in ieder geval niet de losse verkoop van benzine kan worden gerekend, is het gebruik van het perceel en de daarop opgerichte en op te richten bouwwerken als brandstofverkooppunt verboden. De bouw van een dergelijk bouwwerk is derhalve, gelet op het bepaalde in het eerste lid van artikel II, in strijd met het bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning op grond van artikel 44 van de Woningwet niet mocht worden verleend.
3.3 Het door verweerder ingenomen standpunt dat blijkens de bij de wijziging van het bestemmingsplan behorende toelichting, de gemeente bij het vaststellen van het verbod tot gebruik als detailhandel het oog heeft gehad op bescherming van het winkelpatroon tegen de toenemende druk om vormen van detailhandel op industrieterreinen toe te laten - en dus niet zozeer op het verbieden van benzinestations -, leidt niet tot een ander oordeel. De toelichting maakt immers geen onderdeel uit van het bestemmingsplan en de tekst van het gebruiksverbod laat geen ruimte voor een andere conclusie dan dat (behoudens uitdrukkelijk omschreven uitzonderingen) detailhandel in ruime zin, en derhalve ook detailhandel in benzine, ter plaatse is uitgesloten.
3.4 In 1998 heeft de gemeente in het bestemmingsplan een vrijstellingsmogelijkheid van het gebruiksverbod voor detailhandel opgenomen voor handel in volumineuze goederen en voor bouwmarkten. De gemeente heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van het rijksbeleid een uitdrukkelijke vrijstellingsmogelijkheid vast te stellen voor de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen. Nu de verkoop van benzine niet kan worden aangemerkt als de handel in volumineuze goederen is er binnen het bestemmingsplan geen vrijstellingsmogelijkheid aanwezig voor het gebruik van het perceel als brandstoffenverkooppunt. Verweerder dient dus een vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te volgen om de vestiging van het benzinestation mogelijk te maken.
3.5 Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder de anticipatieprocedure alsnog wenst te volgen. Met partijen is afgesproken dat die procedure hangende het door verzoeker ingediende bezwaarschrift zal worden gevolgd, zodat met de uitkomst daarvan kan worden gerekend bij de heroverweging van het thans bestreden besluit. Het bestreden besluit wordt derhalve geschorst tot en met zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker.
3.6 Gelet op deze beslissing wordt verweerder in de proceskosten van verzoeker veroordeeld. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 1.420,- aan verleende rechtsbijstand en f. 12,75 aan reiskosten.
De mondeling uitspraak is gewezen door mr. D.A.C. Slump, fungerend president, op 20 december 2000.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier: De president:
mr. A.P.A. Bisscheroux mr. D.A.C. Slump
Afschrift verzonden aan partijen op: