ECLI:NL:RBUTR:2000:AA9509
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Den Os-Brand
- H. Hofmeijer-Rutten
- A. Van Breevoort-de Bruin
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in strafzaak
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 21 mei 1969 en ten tijde van het onderzoek gedetineerd in de penitentiaire inrichting Oosterhoek, heeft de rechtbank Utrecht op 19 december 2000 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld in tegenspraak en betreft het parketnummer 10/031470-00. De officier van justitie, mr. De Kimpe, had gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en vorderde, in het geval van aanhouding, een opname in het Pieter Baan Centrum. Subsidiair werd een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank concludeert dat er in het dossier geen wettige bewijsmiddelen aanwezig zijn die aantonen dat het slachtoffer letsel of pijn heeft ondervonden door het handelen van de verdachte. De verklaring van de hoofdverpleegkundige van de penitentiaire inrichting werd niet als bewijs geaccepteerd, omdat deze op onrechtmatige wijze was verkregen door het omzeilen van het beroepsgeheim van de behandelend arts. Gezien het ontbreken van andere wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en werd de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevolen.