ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8654
Rechtbank Utrecht
- Kort geding
- G.A.M.E. van der Burg-van Geest
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verwijdering van bomen op erfgrens en verjaringseisen
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], gedaagde, ook wonende te [woonplaats], in kort geding gedagvaard. Eiser vorderde dat gedaagde vijf bomen zou verwijderen die zich binnen twee meter van de erfgrens bevonden, op straffe van een dwangsom van ƒ 500,00 per dag, en daarnaast betaling van ƒ 1.586,25 aan buitengerechtelijke incassokosten. Eiser stelde dat de bomen, die zonder zijn toestemming waren geplant, hinder veroorzaakten door het afvallen van bladeren, bloesem, takken en zaad, en dat ze bovendien zonlicht tegenhielden.
Gedaagde voerde verweer en stelde dat de bomen al 23 jaar geleden waren geplant, waardoor de vordering tot verwijdering was verjaard. De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 3:314 BW in samenhang met artikel 3:306 BW de vordering tot verwijdering van de bomen inderdaad was verjaard, aangezien de termijn van 20 jaar was verstreken. Eiser had niet betwist dat de bomen 23 jaar geleden waren geplant, wat leidde tot de conclusie dat de vordering niet ontvankelijk was.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de door eiser gestelde overlast onvoldoende was om te concluderen dat gedaagde ontoelaatbare hinder veroorzaakte. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, inclusief het salaris van de procureur en griffierecht. Het vonnis werd uitgesproken door de fungerend president op 30 november 2000.