ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8507

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
101261/HA ZA 99-986
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onjuiste voorlichting door vakbond CNV met betrekking tot pensioenregeling

In deze zaak vorderen [appellant 1] en [appellant 2], leden van de CNV Bedrijvenbond, schadevergoeding van de vakbond CNV. De eisers stellen dat CNV hen onjuist heeft voorgelicht over de pensioenregeling die hen de mogelijkheid bood om op 60-jarige leeftijd met 80% van hun laatstverdiende salaris met pensioen te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat CNV in haar communicatie niet heeft vermeld dat de afgesproken pensioenpremie van 15,62% onvoldoende was voor een volledige dekking van de pensioenvoorzieningen. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid bij de eisers over de gevolgen van vervroegd uittreden voor hun pensioenopbouw. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat de onjuiste voorlichting van CNV hen daadwerkelijk schade heeft berokkend. De rechtbank oordeelt dat de lidmaatschapsverhouding tussen de eisers en CNV niet kan worden gelijkgesteld aan een contractuele overeenkomst, en dat CNV niet in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de onjuiste informatie hen heeft weerhouden van het instemmen met het december-akkoord. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de onvolledige voorlichting van CNV.

Uitspraak

VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te
Utrecht, meervoudige kamer voor de
behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te 's-Gravenzande,
2. [appellant 2],
wonende te Zwijndrecht,
e i s e r s,
procureur: mr. H.C.E. de Vries,
- t e g e n -
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV Bedrijvenbond,
gevestigd en kantoorhoudende te Houten,
g e d a a g d e ,
procureur: mr. A. Schellart.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding 27 mei 1999;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- akte aan de zijde van [appellant 1] c.s.
Partijen, hierna te noemen [appellant 1] c.s. en CNV, hebben hun zaak op 11 oktober 2000 door hun respectieve advocaten doen bepleiten aan de hand van overgelegde pleitnotities. [appellant 1] c.s. en CNV hebben ieder voorafgaand aan de zitting producties aan de wederpartij en de rechtbank toegezonden. Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1
CNV is met ingang van 1 januari 1998 rechtsopvolger van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vervoersbond CNV (de rechtbank zal hierna zowel CNV als haar rechtsvoorganger aanduiden als CNV). Deze bond behartigde onder andere de belangen van haar leden werkzaam in de overslagsector van de Rotterdamse en Amsterdamse havens.
2.2
[appellant 1], geboren op 9 februari 1957, is sedert 1 mei 1991 lid van CNV. Van den Berk, geboren op 24 februari 1953, is sinds 1 juli 1991 lid van CNV. [appellant 1] c.s. zijn vanaf genoemde tijdstippen werkzaam bij Europe Combined Terminals B.V., hierna te noemen ECT te Rotterdam.
2.3
In maart 1996 is door de Stichting Pensioenfonds voor de Vervoers- en Havenbedrijven een rapport over de pensioenproblematiek opgesteld. Dit rapport is door CNV besproken met de kaderleden van de bond in de betreffende bedrijfstak en op een aantal voorlichtingsavonden voor haar leden.
In bijlage 1 staan de kosten van een overgangsregeling per pensioenleeftijd, berekend over de totale bedrijfstak. In bijlage 2 staan de hieraan ten grondslag liggende premies per geboortejaar en per pensioenleeftijd.
2.4
CNV heeft op 28 november 1996 (prod. 5 c.v.e) aan haar leden onder meer geschreven:
"Overleg PVH-Pensioen binnen handbereik.
Op 20 en 28 november 1996 is wederom gesproken over het nieuwe pensioensysteem. Zowel voor de geboortejaren 42/49 als voor de jaren 50/76 bestaat de mogelijkheid:
. Op 60 jaar met prepensioen tegen 80% netto van het laatstverdiend salaris;
. Vanaf 65 jaar pensioen op basis van opgebouwde rechten.
De hoogte van de pensioenpremie voor de geboortejaren 50/76 blijft 15,62%, onderverdeeld in 13,92% standaardpremie en 1,7% voor de vervroegingsregeling."
2.5
CNV heeft de leden op 10 december 1996 geschreven (prod. 6 c.v.e):
"Overlegresultaat over nieuw flexibel pensioen in de havens (PVH).
Partijen hebben afgelopen nacht een overlegresultaat bereikt.
De hoofdlijnen zien er als volgt uit.
Na vier jaar studie en overleg zijn op 9 december 1996 door beide vervoersbonden (F.N.V. en C.N.V.) en bedrijven in de havens van Rotterdam en Amsterdam afspraken over een nieuwe pensioenregeling gemaakt.
De nieuwe regeling is een combinatie van een standaardregeling en keuzemogelijkheden. De standaardregeling is een moderne flexibele pensioenregeling, waarbij de deelnemer de mogelijkheid heeft om uit verschillende vormen van pensioen te kiezen (ouderdoms- en/of nabestaandenpensioen). Naast de standaardregeling kunnen er extra verzekeringen worden afgesloten voor bijvoorbeeld eerdere uittreding of een hogere pensioenuitkering.
De nieuwe regeling vervangt per 1 januari 1998 de huidige verplichte pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds voor de Vervoer- en Havenbedrijven (PVH).
De medewerkers geboren vanaf 1950 zullen overgaan naar de nieuwe pensioenregeling. Overeengekomen is, dat deze werknemers de mogelijkheid hebben om op 60 jaar tegen een niveau van 80% netto uit te treden. (...)"
2.6
In december 1996 hebben CNV en de Vervoersbond FNV een akkoord gesloten met de werkgevers in de overslagsector van de Rotterdamse en Amsterdamse havens, hierna te noemen het december-akkoord.
2.7
Het december-akkoord is door CNV ter goedkeuring aan de leden voorgelegd middels het referendumschrijven d.d. 23 december 1996 (prod. 4 c.v.e.). De leden hebben met het onderhandelingsresultaat ingestemd. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
" Overgangsregeling geboortejaren 1950 tot en met 1976.
Voor alle werknemers geboren in de periode 1950 tot en met 1976 is uittreden op 60 jaar tegen 80% netto ook mogelijk. Dit wordt veroorzaakt doordat naast de 8% premie voor de standaardregeling, een premie voor de overgangsregeling en een vervroegingspremie wordt geheven. In totaal komt de premie daarmee uit op 15,62%. Dit is gelijk aan de huidige -gemiddelde- premie en aan de huidige situatie. (...)
Pensioen vanaf 65 jaar
Voor alle werknemers geldt dat vanaf 65 jaar pensioen wordt uitgekeerd op basis van de door werknemers zelf (tot 60-jarige leeftijd) opgebouwde rechten. De TOP-regeling en de overgangsregeling voor de groep '50-'76 bestrijken de periode tussen 60 en 65 jaar. Daarna geldt de pensioenregeling (huidig respectievelijk nieuw).
(...)
Ondanks deze beknopte toelichting kunnen wij ons voorstellen dat u na lezen van het resultaat nog met veel vragen zit. Bij dit schrijven treft u dan ook een lijst aan met data van informatiebijeenkomsten. ..."
2.8
Door de pensioenverzekeraar is aan alle aangesloten verzekerden, waaronder [appellant 1] c.s., in december 1996 een pensioenkrant met uitvoerige informatie toegezonden. Hierin is onder meer het volgende opgenomen ten aanzien van de inhoud van de overgangsregeling voor de groep werknemers geboren vanaf 1 januari 1950:
"Voor een vervroeging van de pensioendatum hebben bestaande deelnemers in de afgelopen jaren niet extra kunnen sparen. Om hieraan tegemoet te komen is (...) op 9 december 1996 afgesproken voor deze groep een extra premie van 7,62% voor pensioenvervroeging vast te stellen. Samen met de premie van 8% voor de standaardregeling komt de totale premie voor deze groep dus uit op 15,62% van de pensioengrondslag, waarmee het pensioenkostenniveau wordt gehandhaafd. Om op 60 jaar volledig een zelfde pensioen te bereiken als bij doorwerken tot 65 jaar kan de deelnemer hier bovenop nog individueel bijsparen."
2.9
Uit het pensioenoverzicht dat de Pensioenuitvoerder Optas N.V. aan [appellant 1] c.s. heeft gestuurd eind 1998 blijkt dat het uitkeringsniveau van 80% netto van het laatstverdiende loon bij uittreding op 60-jarige leeftijd niet kan worden gehaald.
2.1
Naar aanleiding van de pensioenoverzichten van OPTAS heeft CNV aan haar leden d.d. 6 oktober 1998 onder meer het volgende geschreven:
"...Deze (rb.: pensioen-) overzichten laten een teleurstellende uitkomst zien; met name de "ouderen" uit de groep werknemers van de geboortejaren 1950 tot en met 1976 hebben hier mee te maken.
(...)
Daarom is CNV Havens, met behulp van een pensioendeskundige, een onderzoek gestart.
(... ) Op basis van de onderzoeksresultaten zal worden gezocht naar mogelijke oplossingen. (...)"
2.11
Op 27 oktober 1998 heeft CNV haar leden onder meer het volgende geschreven:
" Het eerste resultaat van het onderzoek is onlangs bekend geworden: de financiering van de pre-pensioneringsregeling van de geboortejaren 1950 tot 1976 blijkt niet dekkend, waardoor er een tekort bestaat van 350 miljoen gulden. (...)
In tegenstelling tot wat wij eerder hebben aangenomen, blijkt dit percentage (rb: 1,7%) niet voldoende. Indien ook de werknemers uit de geboortejaren 1950-1976 van hun toezegging gebruik maken om op 60-jarige leeftijd tegen 80% netto te vertrekken, is er een extra premie nodig van 8,55%. (...)
Daarom zullen wij, gezamenlijk met FNV Bondgenoten, op korte termijn alle werkgevers uitnodigen. Tijdens het overleg zullen wij onder meer de vraag aan de orde stellen op welke manier de werkgevers denken de overgangsregeling van de geboortejaren 1950-1976 te financieren. (...)"
2.12
CNV schrijft d.d. 13 november 1998 aan haar leden onder meer:
"De werkgevers zijn het eens met onze vaststelling dat het probleem bij de financiering van de regeling voor '50 - '76 ligt. Zij stellen echter dat dit probleem niet nieuw is, maar al bij het afsluiten van het akkoord, dus in 1996, bekend was. Wij hebben verbaasd op deze mededeling gereageerd. Immers, als het bij de vakorganisaties bekend was, zouden wij onze leden op een andere manier hebben geïnformeerd."
3.
De vordering en het verweer
[appellant 1] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat:
a. CNV in strijd met artikel 2:8 BW jegens eisers heeft gehandeld;
b. CNV toerekenbaar tekort is geschoten in de belangenbehartiging van [appellant 1] c.s.;
c. CNV onrechtmatig jegens [appellant 1] c.s. heeft gehandeld;
2. CNV veroordeelt jegens [appellant 1] c.s. tot het betalen van een schadevergoeding op te maken bij staat en af te wikkelen volgens de wet;
3. CNV veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2
[appellant 1] c.s. baseren hun vordering primair op schending van artikel 2:8 BW. Volgens [appellant 1] c.s. heeft CNV hen niet goed voorgelicht en hun belangen niet op de juiste wijze behartigd. Zij stellen dat wanneer op het moment van het referendum duidelijk was geweest dat de financiering niet deugdelijk was geregeld, de werknemers en met name die vallende in de categorie van 1950 - 1976, niet met het voorstel ingestemd zouden hebben. Volgens hen mochten zij op basis van de verstrekte informatie erop vertrouwen dat zij op 60-jarige leeftijd konden uittreden tegen 80% netto van het laatstverdiende salaris, zonder dat dit gevolgen had voor hun pensioensituatie bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
[appellant 1] c.s. stellen dat CNV op de hoogte was van het tekort op het moment dat het akkoord werd afgesloten. Zij wijzen op de bijlage 1 bij het stuk van het pensioenfonds dat CNV heeft overgelegd als productie 1 c.v.a. Hieruit volgt dat destijds voor deze regeling een totale premie noodzakelijk was van 22,46%. Een dergelijke hoge premie zou voor de leden onacceptabel zijn geweest.
Subsidiair zijn [appellant 1] c.s. van mening dat CNV wanprestatie heeft gepleegd. Op grond van hun lidmaatschapsverhouding hebben [appellant 1] c.s. aan CNV opdracht verstrekt namens hen onderhandelingen te voeren. Deze taak heeft CNV niet behoorlijk uitgevoerd, enerzijds door een akkoord met essentiële gebreken af te sluiten (er is geen financiële dekking) anderzijds door [appellant 1] c.s. te voorzien van onjuiste informatie omtrent het akkoord.
Meer subsidiair heeft CNV volgens [appellant 1] c.s. onrechtmatig gehandeld. Door [appellant 1] c.s. onjuist c.q. onvolledig te hebben voorgelicht, heeft zij onrechtmatig gehandeld. Het had op de weg van CNV gelegen om haar leden erop te wijzen dat het akkoord uitsluitend uitvoerbaar was indien een aanvullende vrijwillige extra premie van bijna 7% betaald zou worden.
3.3
De schade betreft de financiële gevolgen die uittreding op 60-jarige leeftijd tegen 80% met zich meebrengt, met name de daarbij behorende financiële gevolgen ten aanzien van het pensioen op 65-jarige leeftijd, aldus [appellant 1] c.s. Subsidiair is deze schade gelegen in het feit dat destijds loonruimte is ingeleverd teneinde dit akkoord te bewerkstelligen.
De hoogte van de schade is nog niet te bepalen, dit is afhankelijk van de wijze waarop uittreding op 60-jarige leeftijd in de toekomst in de CAO zal worden geregeld.
3.4
CNV werpt tegen dat in het decemberakkoord geen voor/door werknemers opgebouwde rechten zijn verkwanseld of vergeven, maar dat een begin gemaakt is met de opbouw van een ander pensioensysteem (beschikbare premie in plaats van middelloon en met flexibilisering van de pensioenregeling) en met een flexibele pensioenleeftijd, teneinde de mogelijkheid van vervroegde uittreding te behouden.
[appellant 1] c.s. hebben de voorlichtingsbijeenkomst niet bijgewoond, derhalve komt hen volgens CNV geen beroep toe op de stelling dat zij onjuist zijn voorgelicht.
[appellant 1] c.s. hebben geen schade geleden door het december -akkoord, omdat het pensioengat een gevolg is van het intrekken van de ouderenrichtlijn.
3.5
Verder voert CNV het volgende verweer. Volgens CNV sprak de onhaalbaarheid van een volledige financiering in 1996 voor zich, gelet op de kosten van 350 miljoen. Indien werknemers het akkoord verworpen zouden hebben, dan zou er in elk geval geen betere regeling tot stand gekomen zijn. CNV wist dat de afgesproken pensioenpremie van 15,62% te laag was om op dat moment volledige financiële dekking te bieden voor het prepensioen per 60 jaar (c.v.d punt 15). In de loop van de jaren tussen 1996 en 2010 was er echter voldoende tijd om de financiering van zo'n prepensioen volledig te regelen. CNV wijst op het onderhandelingsakkoord van februari 2000 met ECT waarin de financiering (vrijwel) volledig geregeld is.
De uitlatingen van de kant van CNV gedaan in 1998, moeten gezien worden in het licht van de onderhandelingen die met de werkgevers nog gevoerd moesten worden over de financiering.
4.
De beoordeling
4.1
[appellant 1] c.s. zijn lid van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CNV. De rechtsbetrekking tussen de leden en de vereniging wordt bepaald door de wet, de statuten, de bevoegdelijk genomen besluiten van de vereniging en de redelijkheid en billijkheid. De grondslag voor rechten en plichten van leden ten aanzien van de vereniging vormt de lidmaatschapsverhouding en niet een contractuele verhouding in de zin van een bijzondere overeenkomst van opdracht, boek 7 titel 7 BW. De lidmaatschapsverhouding is een rechtsbetrekking van eigen aard. Voor de beoordeling van de gegrondheid van de vorderingen van [appellant 1] c.s. dient derhalve niet als uitgangspunt te dienen de bepalingen van opdracht, maar de eigen aard van de lidmaatschapsverhouding.
In dat licht dient getoetst te worden of CNV zich jegens haar leden [appellant 1] c.s. als zodanig heeft gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, artikel 2:8 lid 1 BW.
4.2
De rechtbank overweegt dat het enkele niet bijwonen van een voorlichtingsavond [appellant 1] c.s. niet het recht ontneemt om zich te beroepen op de stelling dat zij onjuist zijn voorgelicht. CNV heeft haar leden immers ook schriftelijk mededelingen gedaan over de inhoud van het bereikte akkoord. In de uitnodiging voor de voorlichtingsavond stond niet vermeld dat nieuwe feiten of aanvullingen op de reeds verspreide informatie gegeven zou worden.
4.3
Vaststaat dat CNV in haar ledenbrieven over het bereikte december-akkoord geen melding heeft gemaakt van het door haar erkende feit dat zij wist dat de afgesproken pensioenpremie van 15,62% voor de leeftijdscategorie van 1950-1976 te laag was om op dat moment volledige financiële dekking te bieden voor het prepensioen bij uittreding op 60-jarige leeftijd. De rechtbank geeft [appellant 1] c.s. toe, dat uit de door CNV toegezonden ledenbrieven bij de leden de indruk kan zijn ontstaan, dat de genoemde totale premie van 15,62% een voldoende dekking zou bieden voor de financiering van de voorgestelde uitgangspunten voor de betreffende leeftijdscategorie. Eveneens kan de berichtgeving oorzaak zijn van het feit dat het voor [appellant 1] c.s. onduidelijk is geweest dat vervroegd uittreden gevolgen zou hebben voor de pensioenopbouw voor de uitkering vanaf 65 jaar. De door CNV gegeven reacties in 1998, zie r.o. 2.10, 2.11 en 2.12, bevestigen dit beeld dat zij hun leden hebben voorgehouden. In hun ledenberichten hebben zij aangegeven dat, in tegenstelling tot wat zij eerder hadden aangenomen, het opgegeven percentage voor de premie niet voldoende is. Ter zitting heeft de raadsman van CNV ook aangegeven dat op de zojuist genoemde punten de voorlichting geen schoonheidsprijs heeft verdiend. De vraag is of CNV jegens [appellant 1] c.s. hiermee dusdanig in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld dat zij daardoor schadeplichtig jegens haar leden is geworden. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
4.4
De beoordeling van deze vraag kan niet losgezien worden van het bredere kader van de doelstelling genoemd in de statuten van de vereniging om de belangen van al haar leden te behartigen.
Het bereikte december-akkoord betreft alle leeftijdscategorieën werknemers en niet alleen die van het geboortejaar 1950 tot en met 1976. CNV heeft aangevoerd, en dit is niet betwist door [appellant 1] c.s., dat tot 1 januari 1998 de pensioengerechtigde leeftijd van de werknemers in de havensector 65 jaar was. Er bestond een VUT-CAO, maar daarvoor waren tot dan toe geen substantiële fondsen gevormd. De vervroegde uittreding van werknemers met behoud van een substantieel inkomen was mogelijk door gebruik te maken van de ouderenrichtlijn. Werknemers van 55 jaar en ouder mochten bij voorrang in aanmerking worden gebracht voor ontslag wegens personeelsinkrimping en behielden hun aanspraak op uitkeringen krachtens de WW. De financiering van de suppletie van deze uitkering tot 80% kostte relatief weinig. Het gevolg van deze afvloeiingspraktijk was dat geen gebruik werd gemaakt van de VUT-CAO en dat de VUT-fondsen leeg waren. Nadat het in de eerste helft van de jaren negentig duidelijk werd dat de minister van Sociale Zaken de ouderenrichtlijn zou intrekken, hebben de sociale partners langdurig onderhandeld over een oplossing. Het resultaat van de onderhandelingen is vastgelegd in het december-akkoord en betrof een pensioen en een pre-pensioenregeling voor alle werknemers. In het december-akkoord is volgens de ledenbrief van 23 december 1996 vanaf het begin met name gesproken over de financiering van de groep 1942 tot 1950. Volgens CNV was een onmiddellijke financiering van de groep van 1950 tot 1976 onhaalbaar, omdat een 8% hogere premie nodig was. CNV wijst op de stelling van [appellant 1] c.s. dat een dergelijke hoge premie voor de leden onacceptabel was. De werkgevers waren volgens CNV evenmin in staat en bereid om deze hogere premie voor hun rekening te nemen. CNV wijst op het onderhandelingsakkoord van februari 2000 waaruit volgt dat bij ECT de financiering van het prepensioen voor deze leeftijdsgroep (vrijwel) volledig is geregeld.
4.5
Gelet op de verschillende categorieën werknemers waarvoor het akkoord van toepassing zou zijn, acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat CNV in haar voorlichting niet het accent heeft gelegd op de financiering van het pensioen voor de leeftijdscategorie van 1950-1976. Deze kwestie was minder urgent dan de financiering van de categorie van 1942 tot 1950. Er konden immers nog voorzieningen getroffen worden gedurende een periode van, voor hen die in 1950 geboren waren, tenminste 12 jaar en voor hen die in 1976 geboren waren tenminste 38 jaar. De rechtbank concludeert hieruit dat zij het door [appellant 1] c.s. gestelde handelen van CNV onvoldoende onzorgvuldig acht om dit te kunnen kwalificeren als een handelen in strijd met artikel 2:8 BW.
4.6
Verder hebben [appellant 1] c.s. hun schadevordering gebaseerd op onrechtmatig handelen van CNV.
Daarvan kan echter alleen sprake zijn indien schade te verwachten is.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De door [appellant 1] c.s. gestelde gewraakte handelingen van CNV bestaan hieruit, dat CNV hen niet goed heeft voorgelicht over de financiering van het pre-pensioen voor de leeftijdscategorie van 1950-1976. [appellant 1] c.s. hebben gesteld dat deze categorie werknemers niet zou hebben ingestemd met het december-akkoord, indien zij op de hoogte was geweest van het feit dat de financiering niet deugdelijk was geregeld. De rechtbank merkt op dat deze stelling vooralsnog niet aannemelijk is gemaakt. Weliswaar hebben [appellant 1] c.s. zich ter zitting doen vergezellen door een veertigtal collegae, maar niets is gesteld over de aantallen werknemers die geweigerd zouden hebben met het onderhandelingsakkoord in te stemmen in vergelijking tot het totaal aantal uitgebrachte stemmen. Hierop strandt tevens de subsidiair gevorderde schade welke volgens [appellant 1] c.s. is gelegen in het feit dat destijds loonruimte is ingeleverd teneinde dit akkoord te bereiken.
4.7
Los daarvan overweegt de rechtbank dat de primair gestelde schade naar haar oordeel niet toe te rekenen is aan de gewraakte handelingen van CNV in de zin van artikel 6:98 BW.
[appellant 1] c.s. hebben gesteld dat hun schade bestaat uit het verschil tussen de opgewekte verwachtingen door CNV in haar ledenbrieven en de uiteindelijk te realiseren resultaten. Volgens de rechtbank kan de verzwijging door CNV van de gebrekkige financiering van het voorstel niet als oorzaak worden aangemerkt van dit door [appellant 1] c.s. genoemde verschil. [appellant 1] c.s. zouden in ieder geval gesteld, en zonodig bewezen moeten hebben, dat de financiering toen wel te realiseren geweest zou zijn. Zij hebben slechts aangegeven dat van de kant van de werknemers deze extra premie niet te verwachten zou zijn. [appellant 1] c.s. hebben bovendien niet betwist de stelling van CNV, (c.v.d. punt 13), dat de werkgevers dit evenmin konden en wilden opbrengen.
4.8
Bij dit alles dient nog bedacht te worden dat het resultaat van onderhandelingen altijd in zijn totaliteit beschouwd dient te worden en dat het niet aangaat een deel daarvan geïsoleerd op zijn merites te beoordelen zoals [appellant 1] c.s. in deze procedure doen. Tenslotte speelt bij het oordeel van de rechtbank mee dat ook daarom (nog) niet van schade kan worden gesproken omdat redres nog immer mogelijk is.
4.9
De rechtbank concludeert dan tot afwijzing van de vorderingen van [appellant 1] c.s. Ten aanzien van proceskosten overweegt zij dat gelet op de lidmaatschapsverhouding tussen eisers en gedaagde en het feit dat de onvolledige voorlichting van CNV mede aanleiding is geweest tot de vorderingen compensatie van de kosten zal volgen.
5.
De beslissing
De rechtbank:
5.1
Wijst de vorderingen van [appellant 1] c.s. af.
5.2
Compenseert de proceskosten tussen partijen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Schendel, M.A. Broekhuis en G.W. Brands-Bottema en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 22 november 2000.