ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om wijziging of opheffing van een voorlopige voorziening van:
het college van burgemeester en wethouders van Houten.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Het verzoek heeft betrekking op de mondelinge uitspraak van de president van de rechtbank van 24 oktober 2000, inhoudende een schorsing van verzoekers besluit van 23 oktober 2000, waarbij belanghebbende 1, 2 en 3 (hierna te noemen: belanghebbenden) zijn gelast om voor maandag 23 oktober 2000 om 12.00 uur vier of meer caravans van het parkeerterrein aan de Meidoornkade nabij het gebouw van Euretco te verwijderen en verwijderd te houden.
1.2 Het verzoek is op 27 oktober 2000 in een openbare zitting behandeld, waar verzoeker zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.C.Ozinga, advocaat te Utrecht. Verder is verschenen belanghebbende 1, die het woord heeft laten voeren door zijn gemachtigde.
Aan het slot van de behandeling van het verzoek heeft de president bepaald:
2.1 dat de bij mondelinge uitspraak van 24 oktober 2000 uitgesproken schorsing van het besluit van 23 oktober 2000 (kenmerk BOV-BJZ) wordt opgeheven met ingang van hedenmiddag 16.00 uur.
3.1 Verzoeker heeft bij besluit van 26 oktober 2000 belanghebbenden gelast om voor 27 oktober 2000 om 11.00 uur hun caravans van het parkeerterrein aan de Meidoornkade te Houten te verwijderen en verwijderd te houden. Volgens verzoeker hebben voornoemde personen artikel 173, eerste lid, van de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening (APV) overschreden. Verder meent verweerder dat legalisering van het illegale gebruik van het parkeerterrein niet mogelijk is, aangezien de plaatsing van de caravans door het gebezigde gebruik bouwvergunningplichtig is en het geldende bestemmingsplan bewoning niet toestaat.
3.2 Nu door belanghebbenden niet is bestreden dat zij hun caravans sedert meer dan drie dagen op het parkeerterrein aan de Meidoornkade te Houten parkeren uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden, staat vast dat sprake is van overtreding van artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot de bestuursdwangaanschrijving.
3.3 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan slechts dan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie, indien legalisering van die situatie mogelijk is, dan wel indien sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding moeten zijn om niet tot handhaving over te gaan.
3.4 Geoordeeld wordt dat niet onredelijk kan worden geacht dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de hem ingevolge artikel 173, tweede lid, van de APV toekomende bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod. Voorts kan evenmin worden gezegd dat verzoeker zich niet op het standpunt had kunnen stellen dat er anderszins geen reële mogelijkheid bestaat om het illegale gebruik van het parkeerterrein alsnog te legaliseren. In dat verband wordt van belang geacht dat het parkeerterrein ligt op grond met - ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Doornkade" - de bestemming "Groendoeleinden openbaar groen". Ingevolge artikel II.6 en artikel II.6, lid A, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "....." zijn gronden, aangewezen voor groendoeleinden openbaar groen bestemd voor openbare groenvoorzieningen, voetpaden en speelvoorzieningen en mogen op die gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De caravans kunnen niet als zodanige bouwwerken worden aangemerkt, zodat daarvoor gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning kan worden verleend. Bovendien is de plaatsing van de caravans in strijd met het in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksverbod. Dat verzoeker geen aanleiding ziet om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het bestemmingsplan ten behoeve van de plaatsing van de caravans, kan verder, mede gelet op de lange wachtlijsten voor woonwagenstandplaatsen en ook voor andere vormen van huisvesting, niet onacceptabel worden geacht.
3.5 Voorts is hier geen sprake van een dermate bijzondere omstandigheid op grond waarvan verzoeker aanleiding had moeten zien om niet handhavend op te treden tegen de geconstateerde illegale situatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat belanghebbenden er van begin af aan van op de hoogte waren, dan wel redelijkerwijs hadden kunnen zijn, dat de plaatsing van de caravans op het parkeerterrein illegaal was. Verder wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat belanghebbenden met hun caravans niet elders terecht kunnen, bijvoorbeeld op een camping, zij het mogelijk niet in groepsverband. Er is geen grond voor het oordeel dat de aan belanghebbenden gegunde termijn voor het verwijderen van hun caravans onredelijk kort is. Het was hen - na het telefonisch contact met de gemeente op 19 oktober 2000 en de opstelling van verweerder tijdens de zitting op 24 oktober 2000 - meer dan duidelijk dat verweerder de bezetting van het parkeerterrein niet wenste te tolereren en streefde naar een beëindiging van de illegale situatie op zo kort mogelijke termijn. Het belang van een korte termijn spreekt te meer nu in het weekeinde van 28 en 29 oktober 2000 bij Euretco Expo Center een beurs wordt gehouden, die naar verwachting door circa 3500 bezoekers per dag - veelal per auto - zal worden bezocht, en in verband hiermee het parkeerterrein beschikbaar moet zijn.
3.6 Gelet op hetgeen namens belanghebbenden ter zitting is gesteld moet - vanwege het gebrek aan uitzicht op een definitieve huisvesting - ook worden aangenomen dat geen vrijwillig vertrek op korte termijn valt te verwachten.
3.7 Gelet op het vorenoverwogene heeft verzoeker bij het bestreden besluit, anders dan bij het geschorste besluit van 23 oktober 2000, op goede gronden belanghebbenden gelast hun caravans voor 27 oktober 2000 om 11.00 uur van het parkeerterrein te verwijderen.
Er wordt dan ook aanleiding gezien om de schorsing van het besluit van 23 oktober 2000 op te heffen.
3.8 Belanghebbenden moet enige gelegenheid worden geboden de nodige voorbereidingsmaatregelen te treffen voor een vrijwillig vertrek. Daarom wordt het tijdstip van de opheffing bepaald op hedenmiddag 16.00 uur.
De mondeling uitspraak is gewezen door mr. D.A.C. Slump, fungerend president, op 27 oktober 2000 in aanwezigheid van de griffier mr. R.C. Stijnen.
Aldus opgemaakt door de griffier.