ECLI:NL:RBUTR:2000:AA7164

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 2000/1794 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving bestemmingsplan en bestuursdwang door gemeente Bunnik

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit A, B en C, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik. Deze besluiten, gedateerd 16 september 2000, hielden in dat verzoekers voor 19 september 2000 om 17.00 uur de op een parkeerterrein geplaatste caravans en woonwagens dienden te verwijderen. De rechtbank heeft op 18 september 2000 de verzoeken behandeld, waarbij verzoeker A in persoon aanwezig was, bijgestaan door mr.drs. E. Olof, advocaat te Zeist. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door A. Klarenbeek en mr. R.J. Lievaart.

De rechtbank overwoog dat ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' de bestemming van het perceel recreatieve doeleinden is, en dat het gebruik van de grond door verzoekers in strijd is met dit bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afzien van handhaving rechtvaardigden. Verzoekers waren op de hoogte van de illegale situatie en er was geen reële mogelijkheid om het gebruik van het parkeerterrein te legaliseren.

De president van de rechtbank heeft uiteindelijk de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de aanschrijving om de caravans en woonwagens te verwijderen aanvaardbaar was. Tevens zijn verzoekers niet in de proceskosten van verweerder veroordeeld, omdat er geen termen aanwezig waren voor een dergelijke veroordeling. De mondelinge uitspraak is gedaan door de fungerend president op 18 september 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 2000/1794 VV
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen:
[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C],
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik,
verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 De verzoeken richten zich tegen de besluiten van verweerder van 16 september 2000 waarbij verweerder verzoekers heeft aangeschreven om voor 19 september 2000 om 17.00 uur de op het parkeerterrein [locatie], geplaatste caravans c.q. woonwagens te verwijderen en daarop niet terug te keren.
1.2 Bij faxbericht van 17 september 2000 is namens verzoekers een bezwaarschrift tegen voornoemde besluiten ingediend en is de president van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3 De verzoeken zijn op 18 september 2000 ter zitting behandeld, waar verzoeker [verzoeker A] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr.drs. E. Olof, advocaat te Zeist. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, vergezeld van A. Klarenbeek en mr. R.J. Lievaart, namens verweerder.
2. BESLISSING
Aan het slot van de behandeling van de verzoeken heeft de president:
2.1 de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. GRONDEN
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
3.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
3.4 Verzoekers staan met hun caravans c.q. woonwagens sedert 12 september 2000 op het parkeerterrein [locatie].
3.5 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' rust op het in het geding zijnde perceel de bestemming 'recreatieve doeleinden'. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor recreatieve doeleinden aangewezen gronden bestemd voor sport- en speelvelden en beplantingen, met dien verstande dat de met 'Rt' aangeduide gronden uitsluitend zijn bestemd voor de tennissport.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
3.6 Ingevolge artikel 5.1.5, eerste lid aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Bunnik (hierna: APV) is het verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan of te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
3.7 Bij besluit van 2 mei 2000 heeft verweerder ter uitvoering van het onder 2.6 vermelde artikel alle wegen binnen de bebouwde kommen van de drie dorpen Bunnik, Odijk en Werkhoven, aangewezen als wegen waarop het in artikel 5.1.5 van de APV genoemde verbod van toepassing is. Het parkeerterrein waarop de in geding zijnde caravans c.q. woonwagens verblijven, behoort tot de weg in de zin van het besluit van 2 mei 2000.
3.8 Door verzoekers is niet weersproken dat hun handelwijze in strijd is met het bepaalde in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' en artikel 5.1.5 van de APV.
Verweerder was derhalve bevoegd om onder aanzegging van bestuursdwang te gelasten de caravans c.q. woonwagens te verwijderen.
3.9 Bij de vraag of verweerder na afweging van alle betrokken belangen redelijkerwijs van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken is in het bijzonder van belang of het onderhavige gebruik van het parkeerterrein voor legalisering in aanmerking komt.
De door verweerder gehanteerde argumenten dat er geen reële mogelijkheid bestaat om dat gebruik alsnog te legaliseren worden, mede gelet op de lange wachtlijst voor woonwagenstandplaatsen en ook andere vormen van huisvesting, niet onredelijk geacht.
3.10 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan alleen in bijzondere gevallen van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Van een dergelijk bijzonder geval is hier geen sprake. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoekers er van begin af aan van op de hoogte waren dat de plaatsing van de caravans c.q. woonwagens op meergenoemd parkeerterrein illegaal was. Tevens wordt in aanmerking genomen dat vooralsnog niet in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verzoekers met hun caravans c.q. woonwagens niet elders terecht kunnen, bijvoorbeeld op een camping zij het dan mogelijk niet in groepsverband.
Verder wordt voor de onderhavige beoordeling van belang geacht dat verzoekers door de schenkingsovereenkomst met de gemeente Driebergen-Rijsenburg aan te gaan - vrijwillig -die gemeente hebben verlaten. Niet kan worden gezegd dat als gevolg van de daardoor ontstane situatie verweerder gehouden zou zijn ten aanzien van verzoekers geen bestuursdwang toe te passen.
Gelet op de ontstane impasse in de onderhandelingen tussen verzoekers en de gemeente Driebergen-Rijsenburg bestaat er evenmin grond voor het oordeel dat verweerder het gebruik van het in geding zijnde parkeerterrein tijdelijk - voor de duur van de onderhandelingen - zou dienen te gedogen.
Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat verweerder, zoals namens verzoekers gesteld, door de onderhavige bestuursdwangaanschrijving heeft gehandeld in strijd met de Grondwet dan wel met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu verweerder niet kan worden ontzegd om uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aan de vrijheid van vestiging beperkingen te stellen.
3.11 Ten aanzien van hetgeen ter zitting namens verzoekers is betoogd dat niet alle bewoners van de caravans op het onderhavige parkeerterrein zijn aangeschreven wordt opgemerkt dat namens verweerder ter zitting is verklaard dat - voorzover dat nodig zou blijken te zijn - de overige bewoners alsnog zullen worden aangeschreven, zodat niet kan worden gezegd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel.
3.12 Onder voormelde omstandigheden is de aanschrijving om de caravans c.q. woonwagens voor 18 september 2000 om 17.00 uur te verwijderen van het parkeerterrein [locatie] aanvaardbaar te achten.
De verzoeken om een voorlopige voorziening dienen derhalve te worden afgewezen.
Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
De mondeling uitspraak is gewezen door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, fungerend president, op 18 september 2000.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier: De president:
A. Heijboer mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden aan partijen op: