ECLI:NL:RBUTR:2000:AA6830

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 00/1603 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving APV Utrecht

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit vijf personen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Deze besluiten, gedateerd op 17 augustus 2000, vereisten dat de verzoekers hun caravans, die op een parkeerterrein aan de […]weg te [plaats] stonden, voor 18 augustus om 12.00 uur zouden verwijderen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en vroegen de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zitting vond plaats op 18 augustus 2000, waar verzoeker [verzoeker 1] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. E. Olof. De gemeente werd vertegenwoordigd door mr. P. van Doorn en mr. B.E.J.M. Tomlow.

De president overwoog dat, aangezien er tijdig bezwaar was gemaakt, het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk was. De president constateerde dat verzoeker [verzoeker 4] inmiddels zijn caravan had verwijderd, waardoor zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet langer spoedeisend was en werd afgewezen. Voor de overige verzoekers werd vastgesteld dat zij in overtreding waren van artikel 43 van de APV, dat het slapen op de weg verbiedt, en artikel 105, eerste lid, van de APV, dat het langdurig parkeren van caravans op bepaalde locaties verbiedt. De president oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden tegen deze illegale situatie, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om van handhaving af te zien. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend aan de verzoekers.

De beslissing werd genomen door de fungerend president, mr. H.J. Schepen, en openbaar uitgesproken op 18 augustus 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 00/1603 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen:
[verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3], [verzoeker 4] en [verzoeker 5],
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij besluiten van 17 augustus 2000 heeft verweerder verzoekers aangeschreven om voor 18 augustus om 12.00 uur de op het parkeerterrein aan de […]weg te [plaats] geplaatste caravans te verwijderen.
1.2 Bij faxberichten van 17 augustus 2000 is namens verzoekers een bezwaarschrift tegen voornoemde besluiten ingediend en is de president van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3 Het verzoek is op 18 augustus 2000 in een openbare zitting behandeld, alwaar [verzoeker 1] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. E. Olof, advocaat te Zeist. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden mr. P. van Doorn, ambtenaar der gemeente, en mr. B.E.J.M. Tomlow, advocaat te Utrecht.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Allereerst wordt vastgesteld dat verzoeker [verzoeker 4]- zo is ter zitting door zijn gemachtigde meegedeeld - inmiddels het parkeerterrein met zijn caravan heeft verlaten. Gelet hierop heeft hij geen spoedeisend belang meer, zodat zijn verzoek om een voorlopige voorziening om die reden moet worden afgewezen.
2.5 Ten aanzien van de overige verzoekers wordt het volgende overwogen.
2.6 Ingevolge artikel 43 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrecht (hierna: de APV) is het verboden - al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto - op of aan de weg tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen, dan wel tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.
Ingevolge artikel 105, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV is het verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2.7 Nu verzoekers niet hebben bestreden dat zij in de op het parkeerterrein aan de […]weg te [plaats] geplaatste caravans overnachten, staat vast dat sprake is van overtreding van artikel 43 van de APV. Voorts is in voldoende mate vast komen te staan - althans is in onvoldoende mate bestreden - dat de caravans omstreeks 2 augustus 2000, althans meer dan drie dagen geleden, door verzoekers op het parkeerterrein aan de […]weg te [plaats] zijn geplaatst en sindsdien niet zijn verwijderd, zodat ook in strijd met artikel 105, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV wordt gehandeld. Verweerder is derhalve in beginsel bevoegd om over te gaan tot handhavend optreden tegen de bestaande illegale situatie. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan alleen in bijzondere gevallen van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Van een dergelijk bijzonder geval is hier geen sprake. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoekers er van begin af aan van op de hoogte waren, dan wel redelijkerwijs hadden kunnen zijn, dat plaatsing van de caravans op meergenoemd parkeerterrein illegaal was. Verweerders standpunt dat van legalisering van de illegale situatie geen sprake kan zijn, wordt verder gelet op de lange wachtlijst voor woonwagenstandplaatsen niet onredelijk geacht. Voorts is geen sprake van een dreigende noodsituatie, op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van een bestuursdwangaanschrijving. Dat verzoekers met hun caravans niet elders terecht kunnen, bijvoorbeeld individueel op een camping, is in onvoldoende mate aannemelijk geworden.
2.8 Onder voormelde omstandigheden is de aanschrijving om de caravans voor 18 augustus 2000 om 12.00 uur te verwijderen van het parkeerterrein aan de […]weg te [plaats] aanvaardbaar te achten. De verzoeken om een voorlopige voorziening dienen derhalve te worden afgewezen. Voorts wordt evenmin aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers.
3. BESLISSING
De president:
3.1 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J. Schepen, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2000.
De griffier: De president:
R.C. Stijnen H.J. Schepen.