ECLI:NL:RBUTR:2000:AA6830
Rechtbank Utrecht
- Voorlopige voorziening
- H.J. Schepen
- R.C. Stijnen
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving APV Utrecht
In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit vijf personen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Deze besluiten, gedateerd op 17 augustus 2000, vereisten dat de verzoekers hun caravans, die op een parkeerterrein aan de […]weg te [plaats] stonden, voor 18 augustus om 12.00 uur zouden verwijderen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en vroegen de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zitting vond plaats op 18 augustus 2000, waar verzoeker [verzoeker 1] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. E. Olof. De gemeente werd vertegenwoordigd door mr. P. van Doorn en mr. B.E.J.M. Tomlow.
De president overwoog dat, aangezien er tijdig bezwaar was gemaakt, het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk was. De president constateerde dat verzoeker [verzoeker 4] inmiddels zijn caravan had verwijderd, waardoor zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet langer spoedeisend was en werd afgewezen. Voor de overige verzoekers werd vastgesteld dat zij in overtreding waren van artikel 43 van de APV, dat het slapen op de weg verbiedt, en artikel 105, eerste lid, van de APV, dat het langdurig parkeren van caravans op bepaalde locaties verbiedt. De president oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden tegen deze illegale situatie, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om van handhaving af te zien. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend aan de verzoekers.
De beslissing werd genomen door de fungerend president, mr. H.J. Schepen, en openbaar uitgesproken op 18 augustus 2000.