ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 99/1802 VV en SBR 99/2262 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen:
QC Direct Marketing B.V. e.a., gevestigd te Utrecht,
verzoekers sub 1,
Kerckebosch Beleggingsmaatschappij B.V., gevestigd te
Maarssen,
verzoekster sub 2,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURES
1.1 Bij besluit van 28 juli 1999, verzonden 4 augustus 1999, heeft verweerder aan de Dienst Stadsbeheer, afdeling Gebouwen/Bouwtechniek, een bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de indeling van een deel van het gebouw op het perceel Kaatstraat 1 te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Utrecht, sectie C, nummer(s) 7582(ged), ten behoeve van een groepsbehandelruimte, voor de duur van twee jaar.
1.2 Bij brief van 30 augustus 1999 heeft mr R. Stekelenburg, advocaat te Maarssenbroek, namens verzoekster sub 2 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. De gronden van het bezwaar zijn bij brief van 11 oktober 1999 ingediend.
1.3 Bij brief van 9 september 1999 heeft A.A. Hagelen, directeur, namens verzoekers sub 1 eveneens een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemd besluit.
1.4 Bij schrijven van gelijke datum heeft A.A. Hagelen voornoemd, aan de president van de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Namens verzoekster sub 2 heeft P.W. Aarsman, werkzaam bij De Elf Provinciën B.V. te Maarssen, bij schrijven van 23 november 1999 een dergelijk verzoek ingediend.
1.5 De verzoeken zijn op 10 december 1999 ter zitting behandeld, waar verzoekers sub 1 zijn verschenen bij E.G. Kneefel. Verzoekster sub 2 is verschenen bij P.W. Aarsman, voornoemd, en J.J.M. Uiterwaal, hoofd technische dienst bij De Elf Provinciën B.V. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr V.M.M. van Amstel, H. van Duijn en H. van den Berg, ambtenaren van de gemeente Utrecht.
1.6 Nadat ter zitting was gebleken dat er enige onduidelijkheden bestonden ten aanzien van de bouwtekeningen en er enige vragen resteerden inzake bouwtechnische aspecten, zijn de verzoeken op 21 december 1999 wederom ter zitting behandeld. Hierbij is namens verzoekers sub 1 E.G. Kneefel verschenen. Namens verzoekster sub 2 is J.J.M. Uiterwaal verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr V.M.M. van Amstel voornoemd, en A. Stolker, werkzaam bij de Utrechtse brandweer.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop de verzoeken betrekking hebben en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel de verzoeken om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 De gemeente Utrecht huurt een groot gedeelte van het pand Kaatstraat 1 te Utrecht ten behoeve van de ambtelijke dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Verzoekster sub 2 is verhuurster van het pand. Verzoekers sub 1 huren een gedeelte van het pand aan de Kaatstraat 1 en oefenen aldaar hun bedrijf uit. Op 2 juni 1999 heeft verweerders Dienst Stadsbeheer, afdeling Gebouwen/Bouwtechniek, in de hoedanigheid van huurder van het onderhavige gedeelte van het pand aan de Kaatstraat 1 te Utrecht, in verband met wijziging van het gebruik van het pand een aanvraag om een bouwvergunning ingediend bij verweerder. De aanvraag ziet op het gedeeltelijk (intern) veranderen van dit pand waarbij is aangegeven dat het een tijdelijke voorziening betreft voor de duur van het experiment, te weten: twee jaar. Dit experiment, dat plaatsvindt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, betreft een medisch wetenschappelijk onderzoek, waarbij wordt onderzocht of verstrekking van heroïne in combinatie met methadon een betere medische behandeling is voor langdurige gebruikers dan methadon alleen.
2.5 Ter plaatse geldt het als bestemmingsplan aan te merken Stadsvernieuwingsplan "Pijlsweerd". Ingevolge dit plan heeft het onderhavige perceel de bestemming "Uit te werken Bestemming Gemengde Doeleinden GD". In artikel 14, eerste lid en sub a, van de planvoorschriften, inhoudende de Beschrijving in Hoofdlijnen, is bepaald dat binnen de bestemming "Gemengde Doeleinden" wordt uitgegaan van een bestemming, overeenkomstig het bestaande functioneren als kantoor- en bedrijvengebied met behoud van de volgende verkavelingskenmerken: stedelijke bebouwing langs de Oudenoord, David van Mollemstraat en Kaatstraat (...).
Ingevolge het tweede lid, juncto de aanduiding "K" op de plankaart geldt voor dit perceel als gebruiksbepaling:
"- Kantoren zijn uitsluitend toegestaan in de gebouwen die op de plankaart zijn aangeduid met een K;
- uitbreiding van het vloeroppervlak van de kantoorfunctie is niet toegestaan;
- als alternatieve gebruiksmogelijkheden voor de kantoorfunctie zijn toegestaan:
* onderwijsdoeleinden
* maatschappelijke doeleinden
* toonzaal (op de begane grond)
* sociaal-culturele en culturele doeleinden.".
In artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften is voorts bepaald dat (onder meer) de gronden met de bestemming "Gemengde Doeleinden GD" slechts mogen worden bebouwd overeenkomstig een door burgemeester en wethouders vast te stellen uitwerking, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
In het vierde lid van dit artikel is - voor zover hier van belang - bepaald dat, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, de daargenoemde gronden mogen worden bebouwd, voordat de voorgeschreven uitwerking rechtskracht heeft verkregen indien het bouwplan overeenstemt met het bepaalde in artikel 14 en voorts wordt voldaan aan het bepaalde in het schema "anticipatieregeling". Deze regeling luidt, voor zover hier van belang:
"- verbouw van bestaande bebouwing met functiewijziging: bouwvergunning na tervisielegging waarbij gelegenheid wordt geboden tot het indienen van bezwaren.".
2.6 Namens verzoekers sub 1 is aangegeven dat zij in hetzelfde pand zijn gevestigd en veel overlast en schade verwachten. Namens verzoekster sub 2 is - kort samengevat - aangevoerd dat de bouwvergunning niet verleend had kunnen worden, aangezien het bouwplan bouwtechnisch onmogelijk is en de vestiging van een heroïnepunt, gezien zijn medische doeleinde, niet past in het bestemmingsplan Pijlsweerd. Daarbij is nog opgemerkt dat dit medische experiment te ver verwijderd is van een kantoorfunctie, zoals die is opgenomen in de planvoorschriften. Voorts meent verzoekster sub 2 dat verweerder voor de verwezenlijking van het bouwplan toepassing had dienen te geven aan het bepaalde in artikel 17 van de WRO. Tenslotte is het bouwplan niet in overeenstemming met het bouwbesluit en de bouwverordening. Voorts is aangevoerd dat de goedkeuring van de commissie Welstand en Monument nergens uit blijkt zodat niet duidelijk is of wel voldaan is aan redelijke eisen van welstand.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat met toepassing van het bepaalde in artikel 12, vierde lid, onder b van de planvoorschriften een bouwvergunning kon worden verleend. Voorts meent verweerder dat met het voorliggende bouwplan is voldaan aan de vereisten die door de bouwverordening en het bouwbesluit aan het bouwplan worden gesteld. Verweerder meent voorts dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. In dit verband is van de kant van verweerder ter zitting aangegeven dat het bestaande gebouw zelf in het verleden is getoetst en voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat de onderhavige verbouwing louter intern is. Bij dergelijke bouwplannen is - aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting - de afspraak met de Commissie Welstand en Monumenten, dat de commissie met die plannen op voorhand akkoord gaat. Als er geen uiterlijke wijzigingen zijn valt er immers niets te toetsen, terwijl volgens vaste jurisprudentie de welstandscommissie geen bevoegdheid tot adviseren heeft over de uitstraling van het gebruik dat door de verbouwing mogelijk is. Voorts is door de gemachtigde ter zitting verklaard dat de gewijzigde bouwtekening is voorgelegd aan het secretariaat van de commissie, waar nog eens is bevestigd dat het bouwplan geen welstandelijke aspecten bevat.
2.8 Aangaande de gebruiksbepaling "Kantoren K" heeft verweerder aangegeven dat het onderhavige experiment valt onder de categorie "maatschappelijk doeleinden". In de planvoorschriften is hieromtrent geen definitie opgenomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt echter gewerkt met het standaardwerk "Op dezelfde leest; Standaardisering van bestemmingsplanvoorschriften" en de Utrechtse variant hiervan: "De Utrechtse Leest". Hierin is onder meer vermeld dat sociaal-medische voorzieningen kunnen worden geschaard onder de categorie 'maatschappelijke doeleinden'.
2.9 Met verweerder wordt geoordeeld dat, nu het onderhavige experiment zowel sociale aspecten, waaronder het terugdringen van de criminaliteit, als medische aspecten kent, waaronder het onderzoek naar het verschil in gebruik tussen heroïne en methadon en de mogelijkheid deze in combinatie te gebruiken, het in geding zijnde gebruik van dit deel van het gebouw valt onder de categorie "maatschappelijke doeleinden" en derhalve niet in strijd is met de artikelen 12 en 14 van de planvoorschriften. De stelling van verzoekster sub 2, inhoudende dat in casu vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO is vereist, kan derhalve geen doel treffen.
2.10 Vast staat voorts dat verweerder het onderhavige bouwplan ter visie heeft gelegd en dat er gelegenheid is geboden om hiertegen bezwaren in te dienen. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de onder 2.5 vermelde anticipatieregeling. Blijkens het advies aan verweerder van 28 juli 1999 - hetwelk ten grondslag heeft gelegen aan het thans in geding zijnde besluit - is van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In de toelichting bij dit advies, waarin is geadviseerd de ingediende bezwaren ongegrond te verklaren, is ten aanzien van de overlast aangegeven dat zeer uitvoerig is stilgestaan bij het voorkomen van alle eventuele ongewenste randverschijnselen. Dit is een harde voorwaarde voor het voortbestaan van het experiment en is vastgelegd in het zogenoemde 'noodremconvenant' tussen de gemeente, de politie, het openbaar ministerie en de buurtbewoners. Voorts is met de deelnemers aan het experiment, die zeker een belang hebben bij deelname hieraan, overeengekomen dat zij van verdere deelname worden uitgesloten wanneer zij zich niet aan de afspraken houden en overlast veroorzaken. Verder is er een 'Beheergroep' ingesteld, waarin politie, gemeente en buurtbewoners zijn vertegenwoordigd. Hierin zijn onder meer diverse afspraken gemaakt over het houden van toezicht in de omgeving van dit pand en het eventueel aanbrengen van extra voorzieningen. Met betrekking tot de vrees dat ook anderen dan deelnemers aan het experiment zich ter plaatse zullen gaan ophouden, is in dit advies aangegeven dat het onderzoek naar vrije heroïneverstrekking is omgeven door strenge regels en protocollen. Uit ervaringen die zijn opgedaan bij gelijke projecten in Amsterdam en Rotterdam is gebleken dat het gebouw noch de omgeving 'interessant' is voor dealers of potentiële berovers.
Verder is in dit advies aangegeven dat het onderhavige pand beter dan andere locaties voldoet aan de criteria die zijn gesteld ten aanzien van dit experiment, waaronder bereikbaarheid, ligging, toezicht- en beveiligingsmogelijkheden, het ontbreken van woonbebouwing en het gegeven dat er één ingang is.
Tenslotte is nadrukkelijk aangegeven dat het een tijdelijk experiment betreft en dat naar aanleiding van de resultaten zal worden bezien of het project moet worden voortgezet. Als dit laatste het geval is, moet worden bezien of deze locatie wordt gehandhaafd, waarbij opnieuw juridische stappen mogelijk zijn.
2.11 In artikel 12, eerste lid, van de Woningwet is - voor zover hier van belang - bepaald dat het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd mogen zijn met redelijke eisen van welstand. Vaststaat dat het gebouw in het onderhavige geval voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een verandering van het uiterlijk en de plaatsing van dit gebouw.
De bouwplannen betreffen alleen de binnenkant van het pand. Gelet op hetgeen ter zake door verweerders gemachtigde ter zitting naar voren is gebracht kan in hetgeen door verzoekers op dit punt is aangevoerd geen argument worden gevonden om tot schorsing van de onderhavige vergunning over te gaan.
2.12 Met betrekking tot het ontbreken van toestemming van verzoekster sub 2 dient opgemerkt te worden dat het Gerechtshof te Amsterdam in zijn arrest van 18 november 1999, in afwijking van het vonnis van de president van deze rechtbank, verzoekster sub 2 onder meer heeft veroordeeld "te gehengen en gedogen dat de gemeente het ten processe bedoelde gedeelte van het gehuurde (...) gebruikt voor het ten processe bedoelde experiment voor een periode van twee jaar vanaf het moment van de eerste verstrekking van heroïne aan een deelnemer daarvan, alsmede dat de gemeente voor die periode de daarvoor noodzakelijke bouwkundige aanpassingen van de inrichting van het bedoelde gedeelte van het gehuurde (...) verricht.".
2.13 Ter zitting van 21 december 1999 heeft de gemachtigde van verzoekster sub 2 aangegeven dat er met de laatste - verbeterde - bouwtekening op zichzelf geen strijd meer bestaat met de bouwtechnische bepalingen betreffende de brandveiligheid; wel bestaan er nog bezwaren tegen de nooddeuren en vluchtroutes, die door een enkele aansteker geopend en bereikt kunnen worden, aangezien hiermee op eenvoudige wijze andere delen van het gebouw, waaronder dat van verzoekers sub 1, toegankelijk worden. Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat voldaan moet zijn en dat voldaan is aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid, hetgeen onder meer blijkt uit de goedkeuring van de Utrechtse brandweer. Voorts is er permanent toezicht en bewaking aanwezig. De wachtruimte bevindt zich in het zicht van de bewaking en de overige ruimten kunnen alleen onder toezicht worden bezocht. Tenslotte zal de achterliggende gang niet (eenvoudig) bereikt kunnen worden, aangezien het personeel dan al zal hebben ingegrepen. Bij dit alles dient overigens bedacht te worden dat er met de deelnemers afspraken worden gemaakt, die onder meer zien op het gedrag in het gebouw, en dat bij niet naleving daarvan verwijdering uit het experiment zal volgen. De deelnemers zijn dan ook gebaat bij het naleven van de afspraken, aldus verweerder. Gelet op het vorenstaande en hetgeen overigens hieromtrent is aangevoerd, wordt geoordeeld dat verweerder voldoende maatregelen heeft genomen om tegemoet te komen aan de bestaande bezwaren, zodat ook hierin geen grond kan worden gevonden om te oordelen dat het bestreden besluit in bezwaar naar alle waarschijnlijkheid geen stand zal houden.
2.14 Op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat voorshands onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
2.15 Beslist wordt als volgt.
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2000.
De griffier: De president:
mr M.E. Companjen mr P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden aan partijen op: