vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825427-12
Datum uitspraak: 14 december 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Eindhoven en/of Nederweert en/of elders in
Nederland,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk voornoemde
[slachtoffer 1], te dwingen iets te doen of niet te doen,
immers is hij, verdachte, toen en aldaar, terwijl die [slachtoffer 1] in haar
personenauto (Honda Civic) was ingestapt en/of op de bestuurderstoel van die
personenauto had plaatsgenomen, onverhoeds aan de (rechter)achterzijde van
haar personenauto ingestapt en/of heeft hij, verdachte, vervolgens het portier
gesloten en/of een snijdende beweging gemaakt met zijn hand en/of (een van)
zijn vingers langs zijn keel en (vervolgens) meermalen gezegd: "Maastricht"
en/of voornoemde [slachtoffer 1] (vervolgens) gedwongen naar of in de richting van
Maastricht te rijden met de personenauto die zij bestuurde;
artikel 282a wetboek van strafrecht
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Eindhoven en/of Nederweert en/of elders in
Nederland,
op de openbare weg, Floraplein en/of de Rijksweg A2, althans op een openbare
weg,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
personenauto (Honda Civic kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
hij, verdachte, terwijl die [slachtoffer 1] in haar personenauto (Honda Civic) was
ingestapt en/of op de bestuurderstoel van die personenauto had plaatsgenomen,
onverhoeds aan de (rechter)achterzijde van haar personenauto is ingestapt
en/of vervolgens het portier heeft gesloten en/of een snijdende beweging heeft
gemaakt met zijn hand en/of (een van) zijn vingers langs zijn keel en
(vervolgens) meermalen heeft gezegd: "Maastricht";
artikel 312 wetboek van strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte heeft door omstandigheden enkele dagen in Eindhoven op straat geleefd. Hij wilde terugkeren naar Hongarije, maar er ontbraken hem daarvoor de middelen. Hij is toen op 18 mei 2012 bij aangeefster [slachtoffer 1] achterin de auto gestapt en heeft haar gezegd naar Maastricht te rijden. Zij is met verdachte in de auto richting Maastricht gereden. Op een parkeerplaats bij het AC-restaurant te Weert is aangeefster uitgestapt en verdachte is uiteindelijk met de auto van aangeefster naar Hongarije gereden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie gaat uit van de lezing van aangeefster, namelijk dat verdachte haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden door onverhoeds achterin haar auto te stappen, het portier te sluiten, een snijdende beweging langs zijn keel te maken en haar te dwingen naar Maastricht te rijden. De officier van justitie acht aldus de wederrechtelijke vrijheidsberoving in Eindhoven en Nederweert wettig en overtuigend bewezen en, omdat verdachte de auto van aangeefster vanaf de parkeerplaats in Nederweert heeft meegenomen, ook de diefstal van de auto.
De officier van justitie baseert zich op de aangifte, de toestand waarin aangeefster verkeerde toen zij nadien is aangetroffen door de politie, de verklaring van verdachte dat hij in de auto heeft gezeten met aangeefster, de herkenning door aangeefster op een aan aangeefster getoonde foto van verdachte en de omstandigheid dat verdachte in Hongarije is aangetroffen in de auto waarvan hij ten overstaan van de Hongaarse politie heeft gezegd dat hij deze in Nederland had gekocht voor € 500,-. De officier van justitie betrekt daarbij het feit van algemene bekendheid dat niemand vrijwillig zijn auto afgeeft aan een onbekende.
De officier van justitie acht niet bewezen dat de gepleegde bedreiging met geweld (o.a. het langs de keel snijden en sommeren naar Maastricht te rijden) door verdachte is gepleegd met het oogmerk om de diefstal mogelijk te maken. Door tijdsverloop is van causaal verband tussen (de bedreiging met) geweld en de diefstal geen sprake, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is het bewijsminimum in artikel 342 Sv aan de orde gesteld. Aangevoerd is dat voldoende wettig bewijs voor de dwang (het met de vinger een snijdende beweging langs de keel maken) ontbreekt nu enkel aangeefster daarover heeft verklaard en verdachte die dwang heeft ontkend. Bewijs van deze vermeende dreigende beweging is volgens de verdediging nodig om tot een bewezenverklaring van gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving te kunnen komen, omdat het achterin de auto plaatsnemen en "Maastricht" zeggen alleen in objectieve juridische zin geen gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving oplevert.
Door de verdediging is voorts vrijspraak van gijzeling bepleit om reden dat in de memorie van toelichting is aangegeven dat alleen wanneer de wederrechtelijke vrijheidsberoving geschiedt met het oogmerk een ander (dus niet de gijzelaar) te dwingen iets te doen of niet te doen, gesproken kan worden van gijzeling.
Daarnaast is aangevoerd dat er geen sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving omdat het voor aangeefster niet onmiddellijk onmogelijk was zich vrij te verplaatsen.
Aangevoerd is tevens dat indien al sprake zou zijn van dwang, het zedelijke/geestelijke dwang betreft en deze vorm van dwang niet valt onder de bescherming van artikel 282 Sr.
Tot slot is door de verdediging vrijspraak bepleit van de diefstal met geweld omdat vast is komen te staan dat verdachte geen geweld heeft gebruikt en omdat aangeefster erin heeft toegestemd dat verdachte de auto heeft meegenomen.
Het oordeel van de rechtbank.1
In het proces-verbaal van aangifte heeft [slachtoffer 1] het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Zij was op 18 mei 2012 bij een collega op bezoek geweest en stapte rond 11:30-11:45 uur op het Floraplein in Eindhoven aan de bestuurderszijde in haar grijze personenauto Honda Civic Hybride met kenteken [kenteken]. Opeens zag zij, toen zij was ingestapt, een man aan de rechterachterzijde van haar auto instappen. Hij sloot het portier. Toen zij naar achteren keek, zag zij dat de man met zijn rechterhand een snijdende beweging langs zijn keel maakte. Dit kwam bedreigend op haar over en maakte haar angstig. Zij hoorde dat hij zei: "Maastricht". Hij herhaalde dat meerdere keren. Hij maakte haar op de een of andere manier duidelijk dat zij voor zich moest kijken en naar Maastricht moest rijden. Zij had haar telefoon onder haar been verstopt en de man probeerde deze te pakken maar zette niet door. Het was intimiderend voor aangeefster dat de man op de achterbank in het midden zat steunend met zijn armen op de voorstoelen. Aangeefster besloot te gaan rijden vanwege het gebaar dat de man maakte bij zijn keel. Zij wist niet of hij iets bij zich had. Ze was bang dat hij haar iets aan zou doen wanneer ze hem dwars zou zitten. Onderweg probeerde zij een band met hem te krijgen. Zij zei dat zij twee kinderen had en vroeg hem of hij haar geen pijn wilde doen. Hij deed zijn duim omhoog en knikte goedkeurend. Steeds als zij wat vroeg maakte de man een beweging waarmee hij bedoelde dat zij voor zich moest kijken. De man vroeg op enig moment hoe oud de auto was. Aangeefster vroeg of hij haar auto wilde. Zij dacht eraan hem de auto te geven, omdat zij zo snel mogelijk van de man af wilde zijn. Zij stopte bij een parkeerplaats van een restaurant waar het druk was. Zij zag aan de man dat hij daar niet blij mee was. Zij stapte uit en de man ging tussen de voorstoelen door op de bestuurdersstoel zitten. Zij hielp nog met het naar achteren halen van de stoel. De man reed met haar auto weg. Toen de man wegreed, kwam het besef wat er was gebeurd en raakte zij in blinde paniek. Zij had de gehele tijd in de auto gezeten in een onveilige situatie. Aangeefster stortte in.2
Aangeefster is aangetroffen bij het AC Restaurant Nederweert. De auto met kenteken [kenteken] is eigendom van [bedrijf 1].3
Verbalisanten hebben, na ontvangst van de melding dat een vrouw haar auto afhandig was gemaakt, aangeefster bij het AC-restaurant op de A2 onder Weert in hevig geëmotioneerde toestand aangetroffen. Zij kwam slecht uit haar woorden. Het slachtoffer vertelde over hetgeen haar was overkomen. Een man was achter in de auto gestapt, maakte een horizontale handbeweging ter hoogte van zijn keel en zei dat zij naar Maastricht moest rijden. Ter hoogte van het AC-restaurant is zij gestopt, uitgestapt en verdachte is verder gereden.4
Voormeld voertuig is op 20 mei 2012 in Hongarije gecontroleerd en de bestuurder bleek te zijn: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1993.5
De Hongaarse autoriteiten hebben per mail bericht dat [verdachte] aldaar het voertuig bestuurde en dat hij in zijn verhoor in Hongarije heeft verklaard dat hij de auto in een arme wijk in Eindhoven voor € 500,- heeft gekocht van een onbekende man en dat hij geen vrouw heeft gezien.6 Deze verklaring van verdachte is in strijd met de later door verdachte afgelegde verklaringen en is naar het oordeel van de rechtbank kennelijk leugenachtig en afgelegd om de waarheid te bemantelen.
De Hongaarse autoriteiten hebben onder meer een foto van de aangehouden verdachte opgestuurd en deze foto is aan aangeefster getoond.7 Zij heeft verdachte herkend. Zij heeft verklaard het 100% zeker te weten dat de man op de foto de dader is. Zij herkende hem meteen aan zijn wenkbrauwen en aan zijn lippen. Aangeefster werd emotioneel toen de foto werd getoond, aldus de verbalisanten.8
Verdachte heeft verklaard dat hij in Eindhoven zijn vriend was kwijtgeraakt en twee dagen buiten heeft geleefd. Op de derde dag vroeg hij een vrouw om met haar mee te kunnen liften naar Maastricht. Hij is achter in de auto gestapt. Hij zag dat zij schrok. Hij heeft gevraagd "please Maastricht", heeft gewezen op de auto en zij begon te rijden. Onderweg vertelde ze dat ze twee kinderen had en vroeg hem of hij haar geen pijn wilde doen. Langs de snelweg bij een restaurant is zij gestopt en uitgestapt. Verdachte denkt dat zij erg geschrokken is en daarom de sleutels van de auto afgaf. Hij is tussen de voorstoelen in de voorstoel gekropen. Hij wilde naar huis, naar Hongarije.9
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er naast de aangifte voldoende steunbewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de gijzeling te komen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen gegronde redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van aangeefster te twijfelen. Zij is consistent, accuraat en volledig in haar verklaring.
Haar verklaring vindt steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst hier naar de emotionele gemoedstoestand waarin verbalisanten haar bij het AC restaurant hebben aangetroffen en het feit dat verdachte in Hongarije als bestuurder van de auto is aangehouden. Daarnaast bezigt de rechtbank delen van verdachtes verklaringen tot het bewijs. Immers heeft verdachte kort gezegd toegegeven op 18 mei 2012 bij aangeefster in de auto te zijn gestapt, Maastricht tegen haar te hebben gezegd, met haar te zijn meegereden en haar auto naar Hongarije te hebben meegenomen. Ook heeft hij verklaard te beseffen dat aangeefster is geschrokken en dat zij daarom de sleutels heeft afgegeven.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan en verwerpt het verweer op dat punt.
De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de aangifte en zal de verklaring van verdachte, daar waar hij op cruciale onderdelen een andere lezing van de feiten heeft gegeven, - verdachte zou niet een snijdende beweging langs zijn keel hebben gemaakt, maar met zijn hand langs zijn neus hebben gewreven, hij zou niet dicht op haar zijn gaan zitten en hij zou de auto niet hebben gestolen,maar aangeefster zou de auto aan hem hebben afgestaan-, als ongeloofwaardig ter zijde schuiven. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het niet goed voorstelbaar vindt dat verdachte zich bewust is van het feit dat hij nadat hij in de auto was gestapt een beweging langs zijn neus heeft gemaakt en evenals de officier van justitie acht de rechtbank het niet aannemelijk dat aangeefster de auto aan verdachte om niet heeft afgestaan. De rechtbank ziet zich in haar oordeel dat verdachte de auto heeft gestolen gesteund in het feit dat verdachte ten opzichte van de Hongaarse politie een geheel andere verklaring heeft gegeven over de wijze van verkrijging van de auto.
Het verweer dat alleen sprake zou kunnen zijn van gijzeling wanneer de wederrechtelijke vrijheidsberoving geschiedt met het oogmerk een ander (dus niet de gijzelaar) te dwingen iets te doen of niet te doen, verwerpt de rechtbank onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN AO0609).
Tevens verwerpt de rechtbank het verweer dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake kan zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving omdat het voor aangeefster niet onmiddellijk onmogelijk was zich vrij te verplaatsen en de toegepaste dwang niet valt onder de bepalingen van artikel 282/282a Sr.
De omstandigheden waaronder aangeefster is komen te verkeren, namelijk met een wildvreemde man op de achterbank, die haar auto onverhoeds is ingestapt en die het portier heeft gesloten, die een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt waaruit aangeefster opmaakte dat hij mogelijk een wapen in zijn bezit had, die het hele traject tussen de voorstoelen naar voren geleund dicht op haar heeft gezeten, die haar telefoon heeft geprobeerd te pakken en die meermalen tegen haar heeft gezegd "Maastricht", zijn zodanig bedreigend dat aangeefster zich daardoor gedwongen voelde en ook gedwongen kon voelen te gaan rijden en door te blijven rijden. Anders dan de officier van justitie en de raadsman kwalificeert de rechtbank dit feitencomplex als gijzeling.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de personenauto heeft weggenomen. Zoals gezegd acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat aangeefster haar auto aan hem heeft geschonken niet aannemelijk.
De rechtbank acht tot slot niet wettig en overtuigend bewezen dat de bedreiging met geweld waar verdachte zich in het kader van de gijzeling aan schuldig heeft gemaakt, tevens is gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het goed te verzekeren. Kortom, het oorzakelijk verband tussen de bedreiging met geweld en het wegnemen van de auto ontbreekt zodat verdachte van dat strafverzwarende onderdeel wordt vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 mei 2012 te Eindhoven en Nederweert en elders in Nederland,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk voornoemde
[slachtoffer 1], te dwingen iets te doen,
immers is hij, verdachte, toen en aldaar, terwijl die [slachtoffer 1] in haar
personenauto (Honda Civic) was ingestapt en op de bestuurderstoel van die
personenauto had plaatsgenomen, onverhoeds aan de rechterachterzijde van
haar personenauto ingestapt en heeft hij, verdachte, vervolgens het portier
gesloten en een snijdende beweging gemaakt met zijn hand langs zijn keel en
vervolgens meermalen gezegd: "Maastricht"
en voornoemde [slachtoffer 1] gedwongen naar of in de richting van
Maastricht te rijden met de personenauto die zij bestuurde;
op 18 mei 2012 te Nederweert op de openbare weg, de Rijksweg A2,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
personenauto (Honda Civic kenteken [kenteken]), toebehorende aan een ander
dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest ondergaan in Nederland en in Hongarije voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder hij tot de feiten is gekomen. Gepleit is voor een straf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en verzocht is het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is bij aangeefster achterin de auto gestapt, heeft een snijbeweging langs zijn keel gemaakt en haar bevolen naar Maastricht te rijden. Aangeefster heeft hier gehoor aan gegeven en heeft het traject Eindhoven-Nederweert afgelegd terwijl verdachte dicht op haar zat. In Nederweert is zij gestopt waarna verdachte met haar auto naar Hongarije is vertrokken. Aangeefster is hevig geëmotioneerd achtergebleven.
Verdachte heeft met zijn gedragingen angstgevoelens teweeg gebracht bij aangeefster en haar ernstig in haar persoonlijke vrijheid aangetast. Ook in de samenleving zorgen dergelijke gedragingen voor onrust en gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank zal echter ook rekening houden met de omstandigheden waarin verdachte verkeerde toen hij de verkeerde beslissing nam. Hij heeft zonder geld en papieren enkele dagen op straat geleefd en is uit wanhoop tot zijn daad gekomen. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van zijn gedragingen inziet en heeft zijn spijt betuigd. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt maar deze kan van betrekkelijk beperkte duur zijn zoals ook door de officier van justitie gevorderd. De vrijheidsstraf zal de duur van het reeds ondergane voorarrest overstijgen. Het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen.
De rechtbank beveelt dat zowel de tijd die verdachte in voorarrest in Nederland heeft doorgebracht als die hij in Hongarije ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering/overlevering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de straf in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar. De raadsman acht de vordering onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank acht immateriële schadevergoeding toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De benadeelde partij heeft in de vordering aangegeven doodsangsten te hebben uitgestaan en last te hebben van herbelevingen. De rechtbank acht immateriële schadevergoeding redelijk en billijk en schat deze op een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen omdat de rechtbank tot een lagere schatting van de omvang van de schade komt.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 57, 282a, 310.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (voorarrest in Nederland en in Hongarije).
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 1.000,00 (zegge: duizend euro), te weten immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 14 december 2012.
Mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd 2012072274.
2 Proces-verbaal van aangifte, p. 39-42.
3 Stamproces-verbaal, p. 7.
4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 43.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2012, genummerd PL2233 2012072274-22, niet verwerkt in het stamproces-verbaal onder voetnoot 1 genoemd.
6 Een geschrift, zijnde een mailbericht doorgestuurd 12 juli 2012, bijlage 5 bij het onder voetnoot 5 genoemde proces-verbaal.
7 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2012, p. 1 onderaan, zie voetnoot 5.
8 Proces-verbaal verhoor aangeefster, p. 50.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 30-33.
2
Parketnummer: 01/825427-12
[verdachte]