vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/840529-12
Datum uitspraak: 03 december 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 oktober 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 november 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 10 februari 2012 te Boxmeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de A73 (in de richting van Cuijk bij de afslag Boxmeer) zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
- verdachte heeft toen aldaar rijdend geen, althans onvoldoende zicht gehad/gehouden op het voor haar op diezelfde rijbaan rijdend wegverkeer en/of
- heeft (daardoor) een voor haar, op dezelfde rijbaan, rijdend voertuig, niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of
- heeft haar snelheid niet aangepast aan dat voor haar rijdende voertuig en/of
- is (vervolgens) met haar voertuig tegen dat voor haar rijdende voertuig aangereden/gebotst
waardoor anderen of een ander (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel bij die [slachtoffer 1] en/of een klaplong en/of een sleutelbeenbreuk en/of twee gebroken ribben bij die [slachtoffer 2], of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(artikel 6 van de Wegeverkeerswet 1994)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 10 februari 2012 te Boxmeer als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A73 (in de richting van Cuijk, ter hoogte van afslag Boxmeer),zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers
- heeft verdachte toen aldaar rijdend geen, althans onvoldoende zicht gehad/gehouden op het voor haar op diezelfde rijbaan rijdend wegverkeer en/of
- heeft verdachte (daardoor) een voor haar, op dezelfde rijbaan, rijdend voertuig, niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of
- heeft verdachte haar snelheid niet aangepast aan dat voor haar rijdende voertuig en/of
- is verdachte (vervolgens) met haar voertuig tegen dat voor haar rijdende voertuig aangereden/gebotst
(artikel 5 van de Wegeverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs 1
Feiten.
Op 10 februari 2012 omstreeks 18.00 uur heeft op de voor het openbaar verkeer opengestelde Rijksweg A73 (in de richting van Cuijk, ter hoogte van afslag Boxmeer) een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij twee auto's betrokken waren. De verdachte, rijdend in een BMW met kenteken [kenteken], is achterop tegen haar voorligger, een Renault met kenteken [kenteken] aangereden2. De Renault is hierdoor van de weg geschoten en in een sloot, welke langs de rechter berm was gelegen, tot stilstand gekomen, waarbij die auto ernstig is beschadigd3.
De inzittenden van de Renault, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], raakten hierbij gewond.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan in die zin dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, waardoor een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte lette, aldus de officier van justitie, niet op in het verkeer waardoor zij de auto voor haar niet opmerkte en met haar auto hierop is ingereden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de officier van justitie er op gewezen dat verdachte als bestuurder goed overzicht had over de weg en dat zij gelet op haar normaal gereden snelheid de Renault geruime tijd heeft kunnen zien. De officier van justitie acht tevens onder verwijzing naar de medische informatie4 en slachtofferverklaringen wettig en overtuigend bewezen dat hierdoor aan slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel en aan slachtoffer [slachtoffer 2] letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 niet kan worden bewezen. Ook kan uit de ernst van de gevolgen niet worden afgeleid dat er sprake is van schuld. In casu is er slechts sprake van één enkele verkeersfout, te weten het niet tijdig opmerken van haar voorligger op de snelweg, hetgeen niet voldoende is om schuld in de zin van voornoemd artikel aan te nemen. Wanneer de rechtbank hieraan voorbij gaat is de raadsvrouwe van mening dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde aangezien de medische verklaringen en de gang van zaken met betrekking tot de verschillende ziekenhuizen onvoldoende duidelijkheid geven over: het moment waarop het letsel is ontstaan, de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Daardoor kan zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 niet bewezen kan worden geacht.
Wat betreft het subsidiair tenlastegelegde, te weten overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, stelt de raadsvrouwe zich op het standpunt dat haar cliënt een ongeval heeft veroorzaakt aangezien ze de rijdende auto voor haar niet tijdig heeft gezien.
Het oordeel van de rechtbank.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat zij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn in dat verband verschillende factoren van belang. Daarbij kan gedacht worden aan de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Hierbij is belangrijk dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat verdachte met haar voertuig achterop een Renault is gereden. Verdachte heeft hierover verklaard: "Ik heb een ogenblik de navigatie bediend om de wegenkaart op het scherm uit te zoomen en ineens uit het niets botste ik op een voor mij rijdende auto, het leek wel of die uit de lucht is komen vallen."5
Uit de verklaring van verdachte volgt dat er in ieder geval sprake is geweest van een moment van onoplettendheid. Verdachte heeft de voor haar rijdende auto niet tijdig gezien.
Enkel momentane onoplettendheid is echter onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist, die in deze zaak niet zijn komen vast te staan. Daarbij merkt de rechtbank op dat, gelijk de officier van justitie ter terechtzitting heeft betoogd, uit het onderzoek van de politie niet is komen vast te staan dat verdachte te hard gereden heeft. Evenmin is uit het dossier op te maken wat de snelheid van de auto van de slachtoffers is geweest.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van schuld in voormelde zin. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Wel is sprake van een overtreding als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Vast is komen te staan dat verdachte de snelheid van haar auto niet tijdig heeft aangepast aan die van de voor haar rijdende auto waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden. Dit is verdachte aan te rekenen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Subsidiair:
op 10 februari 2012 te Boxmeer als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A73 (in de richting van Cuijk, ter hoogte van afslag Boxmeer), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers:
- heeft verdachte toen aldaar rijdend onvoldoende zicht gehad/gehouden op het voor haar op diezelfde rijbaan rijdend wegverkeer en
- heeft verdachte (daardoor) een voor haar, op dezelfde rijbaan, rijdend voertuig, niet tijdig opgemerkt en
- heeft verdachte haar snelheid niet aangepast aan dat voor haar rijdende voertuig en
- is verdachte (vervolgens) met haar voertuig tegen dat voor haar rijdende voertuig aangereden/gebotst
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
- een werkstraf voor de duur van 100 uur te vervangen door 50 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank tot enige bewezenverklaring komen dan verzoekt de raadsvrouwe rekening te houden met het feit dat haar cliënt zich zeer aantrekt wat er gebeurd is en zij naar aanleiding van de gebeurtenis al zelf positieve actie heeft ondernomen om herhaling te voorkomen, ook heeft zij meteen contact gezocht en gehouden met de slachtoffers.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder haar draagkracht.Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers van de door verdachte gepleegde overtreding.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met het uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden dat verdachte terzake strafbare feiten soortgelijk aan het door haar gepleegde strafbare feit niet eerder tot straf werd veroordeeld. Zij heeft de ernst van het door haar aan haar slachtoffers aangedane leed ingezien en heeft direct na het ongeval contact gezocht met de slachtoffers.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank rekening houdt met het vorenstaande en uitgaat van een bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 179.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Vrijspraak
T.a.v. subsidiair:
Geldboete van EUR 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis
T.a.v. subsidiair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 3 december 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant-Noord, District Maas en Leijgraaf, D3 - Team Boxmeer, genummerd PL21Z4 2012015054.
2 Proces-verbaal verhoor verdachte (blz. 50)
3 Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz. 27)
4 Vertaling van het voorlopig ontslagbericht van ziekenhuis "Klinikverbund Suedwest, d.d. 22 februari 2012.
5 Proces-verbaal terechtzitting 19 november 2012.