ECLI:NL:RBSHE:2012:BY2731

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825141-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval in vereniging op een bedrijf in Eindhoven

Op 12 november 2012 deed de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 februari 2010 samen met anderen een poging tot gewapende overval heeft gepleegd op een bedrijf in Eindhoven. De verdachte werd beschuldigd van het proberen te stelen van goederen en geld, waarbij hij en zijn mededaders geweld en bedreiging met geweld gebruikten. De rechtbank oordeelde dat de poging tot overval niet was voltooid, maar dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal van een scooter en heling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist dat de scooter van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop tussen het feit en het vonnis, evenals met het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De uitspraak benadrukte de ernst van de poging tot overval en de impact daarvan op de slachtoffers, ondanks het feit dat de overval niet was geslaagd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825141-10
Datum uitspraak: 12 november 2012
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit andere hoofde gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 oktober 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg
te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] (vestiging [straatnaam1]) en/of [slachtoffer1], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of
[slachtoffer1] en/of één of meer andere personeelsleden van [bedrijf 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s) naar de
toegangsdeur van (die vestiging van) [bedrijf1] is gegaan en/of aan die
toegangsdeur heeft getrokken en/of een mes heeft getoond en/of daarbij
geroepen "dit is een overval, doe die deur open" of woorden van gelijke aard
of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
(artikel 312 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg
te nemen een scooter (merk Peugeot, type Viva City Sportline), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [foutieve naam slachtoffer2], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), op voornoemde
scooter is gaan zitten en/of vervolgens heeft geprobeerd weg te rijden op die
scooter, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 310 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2010 tot en
met 23 februari 2010 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een scooter (merk
Peugeot, type Speedfight, voorzien van kenteken [kenteken]) heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemde scooter wist(en), althans redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
(artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in feit 2, vijfde regel ‘[foutieve naam slachtoffer2]’ vermeld in plaats van ‘[naam slachtoffer2]’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen zijn. Ten aanzien van feit 2 requireert de officier van justitie tot vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat op 20 februari 2010 een poging tot overval heeft plaatsgevonden bij de vestiging van [bedrijf1] aan de [straatnaam1] te Eindhoven. Uit getuigenverklaringen en beelden van een beveiligingscamera blijkt het volgende.
Op 20 februari 2010 omstreeks 21.30 uur verschenen twee of drie mannen voor de toegangsdeur van de vestiging van [bedrijf1] aan de [straatnaam1 en huisnummer] te Eindhoven. Deze deur zat op slot. De mannen probeerden met geweld de deur te openen. Een van de mannen had een mes bij zich, zichtbaar voor het personeel in de zaak. Een van de mannen riep: “Dit is een overval, doe die deur open”, of woorden van gelijke aard of strekking. Op dat moment waren in de zaak aanwezig [slachtoffer2], [slachtoffer1] en twee andere personeelsleden. De deur bleef dicht en de mannen liepen weg van de deur. De mannen reden vervolgens weg op een scooter.
Op deze scooter zaten drie personen. Deze scooter betrof een zwart-witte scooter van het merk Peugeot, type Speedfight R-cup. Kort na het wegrijden kwam de scooter ten val en raakte de linker zijde van de scooter het wegdek. Hierna reden de mannen alsnog weg op de scooter. Getuige [slachtoffer2] verklaart dat een van de daders een zwarte jas droeg van het merk Botticelli en een andere dader een bruine jas van het merk Moncler. Getuige [slachtoffer1] verklaart dat een van de daders een zwarte trainingsbroek droeg met witte strepen.
Op een afstand van ongeveer twee meter vanaf de gevel van het pand [straatnaam1 en huisnummer] wordt door de politie een mes aangetroffen .
De rechtbank stelt voorts vast dat de scooter waarmee de daders van de hierboven beschreven poging tot overval zijn gevlucht, is neergezet en op 23 februari 2010 is aangetroffen in de trappenhal van een appartementencomplex aan de [straatnaam2] in Eindhoven. De rechtbank leidt dit af uit de volgende bewijsmiddelen. Buurtbrigadier [buurtbrigadier] heeft op die plaats op 23 februari 2010 een zwart-witte scooter, Peugeot Speedfight R-cup aangetroffen met over de gehele de linker flank verse schade. In het dossier bevinden zich voorts beelden van beveiligingscamera’s in het appartementencomplex. Deze beelden zijn beschreven in het proces-verbaal van politie en ook ter terechtzitting op een beeldscherm vertoond. Blijkens het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting is op deze beelden het volgende te zien :
20 februari 2010:
omstreeks 21.24 uur (camera in centrale toegangshal):
- Een onbekende man, NN5, loopt naar de uitgang en verlaat het appartementencomplex
omstreeks 21.25 uur (camera in trappenhal):
- Vier onbekende mannen, NN1, NN2, NN3 en NN4, lopen de trap af naar de hal en verlaten de hal via de deur.
- NN4 komt terug in de deuropening en lijkt te bellen
- NN1 komt de hal in en doet iets ter hoogte van de klink, hij pakt een voorwerp van de grond en stopt dat ter hoogte van de klink tussen de deur.
- NN1 en NN4 rennen de trap op.
omstreeks 21.33 uur (camera in trappenhal):
- de deur gaat open zonder dat de klink naar beneden gaat
- NN2 komt binnen en rent de trap op
- NN3 houdt de deur open voor NN5
- NN5 zit op een wit met zwart kleurige scooter, rijdt de hal binnen en parkeert de scooter
- NN3 rent de trap op
- NN5 rent de trap op
De kleding van NN2: een zwarte gewatteerde jas met capuchon, op de linkermouw van de bovenzijde een wit embleem, zwartkleurige trainingsbroek met aan de linkerzijde over de gehele lengte drie wit kleurige strepen, donkerkleurige schoenen.
De kleding van NN3: een zwarte gewatteerde heupmodel jas met capuchon, een grijskleurige trainingsbroek met een lichtkleurige streep aan de zijkant van het been, donkerkleurige schoenen.
De kleding van NN5: een zwarte glanzende gewatteerde heupmodel jas met capuchon, wit embleem in het midden aan de achterzijde hoog tussen de schouders onder de capuchon, donkerkleurige broek, witte schoenen.
Verdachte verklaart dat hij de persoon NN5 is die op de camerabeelden van de centrale hal omstreeks 21.24 uur het appartementencomplex verlaat . Dit wordt bevestigd door [persoon1] en enkele verbalisanten .
Hij ontkent dat hij de persoon is die op de beelden van 21.33 uur wordt aangeduid als NN5.
Op die laatste beelden is tevens te zien dat op de jas van de persoon die op de scooter zit wanneer deze het appartementencomplex wordt binnengereden ter hoogte van de linker borst een rond wit embleem is aangebracht .
In de woning met huisnummer 368 in het appartementencomplex is op 23 februari 2010 onder meer in beslag genomen een glimmende zwarte gewatteerde jas van het merk Nickelson met capuchon met onder meer een rond embleem op de linker borst en een rechthoekig wit embleem in het midden hoog op de rug .
Een bewoner van appartement 368, [persoon1] (NN1), heeft verklaard dat op 20 februari 2010 de verdachte met twee hem onbekende jongens bij hem op bezoek kwam, dat de verdachte en die twee jongens een half uur later op een scooter zijn vertrokken en dat de verdachte en dezelfde twee jongens kort daarna weer terugkwamen. [persoon1] verklaart voorts dat hij op dat moment bezoek had van een vriend, [persoon2] (NN4) en dat deze hem vertelde dat hij die jongens had horen praten over een overval .
De officier van justitie heeft ter terechtzitting schriftelijke stukken overgelegd waaruit blijkt dat de route van het appartementencomplex aan de [straatnaam2] naar de [straatnaam1] een afstand betreft van 781 meter die met de auto is af te leggen in 3 minuten.
Gelet op de korte tijdspanne waarin de drie mannen (NN2, NN3 en NN5) uit appartementencomplex zijn weggeweest, het feit dat de poging tot overval in de tussentijd heeft plaatsgehad, de korte afstand tussen de betrokken vestiging van [bedrijf1] en het appartementencomplex, het aantreffen van de scooter - die voldoet aan de beschrijving door de getuigen van de poging tot overval en die verse schade heeft aan de linker zijde - in de hal van het appartementencomplex, de overeenkomsten tussen de kleding van de daders van de poging tot overval en de kleding van de mannen op de beelden van het appartementencomplex, de aangetroffen jas van het merk Nickelson en de verklaring van [persoon1] dat [persoon2] hem vertelde dat de drie mannen na terugkeer over een overval hadden gesproken, acht de rechtbank bewezen dat de poging tot overval is gepleegd door de op de beelden met het tijdstip 21.33 uur als NN2, NN3 en NN5 aangeduide personen.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [persoon1] onbetrouwbaar is omdat de camerabeelden bewijzen dat de verdachte alleen - en dus niet in gezelschap van anderen - het appartementencomplex heeft verlaten. De rechtbank overweegt dat het tijdsverschil tussen het verlaten van het appartementencomplex door de verdachte en het verlaten van het appartementencomplex door de twee andere mannen, slechts een minuut, zo gering is, dat dit niet uitsluit dat men, zoals [persoon1] verklaard heeft, met vijf personen de woning van [persoon1] heeft verlaten en naar beneden is gelopen, waarbij NN5 een stukje vooruit liep en een andere uitgang nam. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [persoon1] niet om deze reden als onbetrouwbaar behoort te worden aangemerkt.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat [persoon2] heeft ontkend dat hij heeft gezegd dat de drie personen in de woning van [persoon1] over een overval hebben gesproken. De rechtbank is echter van oordeel dat deze enkele ontkenning geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon1] omtrent de betrokkenheid van verdachte. Het is immers goed denkbaar dat [persoon2] met zijn ontkenning wilde voorkomen dat hij zelf als betrokkene zou worden aangemerkt.
De rechtbank leidt uit de navolgende bewijsmiddelen af dat NN5 op de beelden met tijdstip 21.24 uur dezelfde persoon is als NN5 op de beelden met tijdstip 21.33 uur en dat deze persoon de verdachte betreft.
De rechtbank heeft de camerabeelden en afdrukken (foto’s) ter terechtzitting bekeken en stelt vast dat de kleding van NN5 op de eerste beelden op relevante onderdelen overeenkomsten vertoont met de kleding van NN5 op de tweede beelden. De persoon draagt witte schoenen, een donkere broek en een zwarte glimmende gewatteerde jas met capuchon en een rechthoekig wit embleem hoog tussen de schouders aan de achterzijde. Er zijn geen zichtbare verschillen wat betreft de kleding. De rechtbank kent in dit verband tevens gewicht toe aan de verklaring van [persoon1] inhoudende dat de verdachte met twee andere jongens vertrok en kort hierna met dezelfde jongens weer terugkeerde in zijn woning. De jas die NN5 droeg vertoont bovendien sterke overeenkomsten met de Nickelson jas die in de woning van [persoon1] is aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde.
Vrijspraak met betrekking tot feit 2 en feit 3.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld wie van de drie daders van de poging tot overval bij het wegvluchten probeerde weg te rijden met de scooter van [slachtoffer2]. Evenmin kan worden vastgesteld dat de daders een gezamenlijk opzet hadden dat ook was gericht op diefstal van de scooter. Dat ligt niet zonder meer voor de hand: de scooter stond immers bij toeval met draaiende motor voor de zaak, zodat die gelegenheid zich waarschijnlijk onverwacht voordeed. De rechtbank gaat er dan ook niet van uit dat de diefstal van de scooter hoorde bij de gezamenlijke plannen.Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of had kunnen vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 20 februari 2010 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [bedrijf1] (vestiging [straatnaam]) en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of
[slachtoffer1] en/of één of meer andere personeelsleden van [bedrijf1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, met een of meer van zijn mededaders naar de toegangsdeur van die vestiging van [bedrijf1] is gegaan en aan die toegangsdeur heeft getrokken en een mes heeft getoond en daarbij geroepen "dit is een overval, doe die deur open" of woorden van gelijke aard
of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken voor feit 2 en dat verdachte voor feit 1 en feit 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis in het bijzonder rekening gehouden enerzijds met de ernst van de feiten en de impact hiervan op de betrokkenen alsmede met het strafblad van de verdachte en anderzijds met de overschrijding van de redelijke termijn door het aanzienlijke tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de datum van de terechtzitting.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten, zodat aan strafoplegging niet kan worden toegekomen. De raadsman heeft de rechtbank tevens verzocht om op zo kort mogelijke termijn uitspraak te doen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen getracht om een vestiging van [bedrijf1] te overvallen. Daartoe is hij met zijn mededaders ’s avonds rond 21.30 uur, een tijdstip waarop de zaak nog in bedrijf was, op een scooter naar de zaak gereden. Tevoren hadden zij ervoor gezorgd dat zij de scooter na afloop snel konden stallen in een appartementencomplex.
Verdachte en zijn mededaders hadden een mes bij zich. Met bedekte gezichten en capuchons om herkenning te voorkomen en met het mes zichtbaar in de hand hebben zij vervolgens geprobeerd om via de toegangsdeur [bedrijf1] binnen te komen. Die deur bleek te zijn afgesloten, waarop zij tegen de deur sloegen of trapten en naar de aanwezige medewerkers riepen dat het een overval betrof en dat de deur moest worden geopend. Toen de deur niet open ging, zijn verdachte en zijn mededaders op de scooter weggevlucht en naar het appartementencomplex gereden waar zij de scooter in de berging hebben gestald.
Voor de medewerkers van [bedrijf1] die in de zaak aanwezig waren, was dit een fors bedreigende situatie. Het is algemeen bekend dat overvallen als de onderhavige, ook wanneer deze uiteindelijk niet slagen, voor slachtoffers en in de plaatselijke samenleving nog geruime tijd gevoelens van angst en onveiligheid tot gevolg hebben. Verdachte heeft daaraan bijgedragen en de belangen van slachtoffers volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen belang om financieel gewin te behalen. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan, ook al heeft de voorgenomen diefstal uiteindelijk niet plaatsgevonden.
De rechtbank weegt in strafverhogende zin mee dat verdachte in het verleden al meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Aan de andere kant houdt de rechtbank er rekening mee dat inmiddels geruime tijd – 33 maanden – is verstreken tussen het plegen van het feit en deze uitspraak en dat verdachte daardoor onwenselijk lange tijd in onzekerheid is gebleven over de uitkomst van deze strafzaak. Die omstandigheid leidt tot oplegging van een lagere straf aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf nu de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde, ondanks het feit dat de rechtbank verdachte ook vrijspreekt van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 310, 312.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Ten aanzien van feit 2 en feit 3:
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 6 maanden, niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat
veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een
strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier,
en is uitgesproken op 12 november 2012.