vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/840115-12
Datum uitspraak: 08 oktober 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1929],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 augustus 2012. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 september 2011 te Cuijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes), daarmede rijdende over de weg, (de Beersebaan) en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Beersebaan met een afrit (afrit 4) van de Rijksweg A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt :
verdachte heeft rijdende over de Beersebaan en gekomen bij het kruisingsvlak van die Beersebaan met een afrit van de Rijksweg A73 (afrit 4), een in haar richting gekeerd rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of is (vervolgens) niet gestopt en/of heeft (vervolgens) een haar van rechts naderende (personen)auto (merk Peugeot) niet, althans niet tijdig, opgemerkt en/of geen voorrang verleend, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde (personen)auto (merk Mercedes) en/of die haar van rechts naderende (personen)auto (merk Peugeot), waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten acetabulumfractuur links en/of Os sacrumfractuur links en/of [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
(artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994).
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 september 2011 te Cuijk, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Mercedes), daarmee rijdende op de weg, de Beersebaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte rijdende over die Beersebaan en gekomen bij het kruisingsvlak van die Beersebaan met een afrit van de Rijksweg A73 (afrit 4), een in haar richting gekeerd rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of is (vervolgens) niet gestopt en/of heeft een haar van rechts naderende (personen)auto (merk Peugeot) niet, althans niet tijdig, opgemerkt en/of geen voorrang verleend
(artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Op zondag 25 september 2011 vond een verkeersongeval plaats op de kruising/splitsing van de Beersebaan met de afrit van de A73 binnen de gemeente Cuijk.
Het verkeer op deze kruising/splitsing werd geregeld met verkeerslichten. Verdachte reed met haar personenauto, een Mercedes-Benz, het kruisingsvlak op en botste
hierbij tegen de auto (Peugeot) die de Rijksweg A73 verliet via de afrit en die werd bestuurd door [slachtoffer]. Als gevolg van de aanrijding zijn [slachtoffer] en zijn passagier [slachtoffer 2] gewond geraakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen en concludeert dat de aanrijding te wijten is aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van verdachte, die door rood licht is gereden en de Peugeot niet tijdig heeft opgemerkt. Zij stelt dit vast op grond van de verklaring van getuige [getuige] en de verklaringen van de twee inzittenden van de Peugeot, die verklaren dat ze hebben stilgestaan voor rood licht en dat ze zijn opgetrokken om linksaf te slaan toen het licht groen werd. De officier van justitie acht het ontstaan van zwaar letsel bij de heer [slachtoffer] wel, maar bij mevrouw[slachtoffer 2]niet bewezen nu de aard van haar letsel slechts blijkt uit haar eigen verklaring en daar overigens onvoldoende bewijs voor aanwezig is.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte acht niet bewezen dat verdachte door rood licht is gereden. Zij voert aan dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van getuige [getuige] omdat zij haar aandacht niet volledig op de kruising kon hebben gericht. Ook kan niet worden uitgesloten dat deze getuige op een ander verkeerslicht lette, terwijl zij ook last moet hebben gehad van een laagstaande zon die haar zicht belemmerde.
Subsidiair stelt de raadsvrouwe dat verdachte hooguit een moment niet oplettend is geweest en er daarom slechts sprake is van één verkeersovertreding, te weten het door rood rijden en dit onvoldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Dit geldt ook voor het subsidiair tenlastegelegde nu er geen sprake is van evident gevaarzettend gedrag.
Zij concludeert tot vrijspraak bij gebrek aan voldoende wettig bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.1
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 25 september 2011 te 16:56 uur, kreeg de politie kennis van een verkeersongeval
op de T-aansluiting van de Beersebaan en de A73 te Cuijk, binnen de gemeente Cuijk.2
Uit technisch onderzoek en sporenonderzoek blijkt 3 dat de Mercedes-Benz over de Beersebaan reed. De Peugeot kwam vanaf de Rijksweg A73 en verliet de snelweg via afrit 4. De afrit sluit aan op de Beersebaan door middel van een T-aansluiting. Het verkeer wordt daar geregeld door verkeerslichten. De bestuurder van de Mercedes-Benz reed het kruisingsvlak op en botste tegen de linkerflank van de Peugeot. De plaats van het ongeval moet ter hoogte van de aanvang van het eerste bandenspoor hebben gelegen. De aanvang van het bandenspoor is op de foto op pagina 34 van het dossier aangegeven met bordje "1".
Dit bordje is midden op het kruisingsvlak geplaatst 4.
Verdachte verklaart 5 dat zij op 25 september 2011 omstreeks 17.00 uur in Cuijk met haar personenauto merk Mercedes, donkerblauw van kleur, komende van McDonalds, in de richting Grave reed. Ze wilde bij de verkeerslichten rechtdoor rijden. Het verkeerslicht stond op groen en ze reed door. Ze zegt dat ze voor de verkeerslichten niet hoefde af te remmen.
Toen ze bij de verkeerslichten rechtdoor reed zag ze ineens een auto van rechts
komen. Ze kon niet meer remmen of de auto ontwijken en reed tegen die auto aan.
De bestuurder van de Peugeot, [slachtoffer], verklaart op 6 oktober 2011 6 dat hij in de Peugeot van zijn verloofde [slachtoffer 2] reed, die naast hem op de bijrijderstoel zat. Ze reden op de afrit van de A73. Bij de afrit stonden ze voor het verkeerslicht te wachten. Hij zag dat het verkeerslicht voor hem op rood stond. Na ongeveer een halve minuut zag hij dat het verkeerslicht groen werd. Hij reed rustig weg en wilde de bocht naar links gaan maken. Ineens voelde hij een klap van links. Door de klap ging de Peugeot tollen. Uiteindelijk kwam de Peugeot tot stilstand. Hij zat met zijn linkerbeen vast in de auto en had enorm veel pijn. Hij is door de ambulance naar het Radboudziekenhuis afgevoerd. Door het ongeval heeft hij het volgende letsel opgelopen: zijn linkerbekken is aan voor- en achterzijde gebroken. Hij mag zijn bekken zes weken niet belasten.
[slachtoffer 2] verklaart op 6 oktober 2011 7 dat haar verloofde [slachtoffer]de bestuurder was van haar auto en dat zij op de bijrijderstoel zat. Ze zag dat het verkeerslicht, onderaan de afrit, op rood stond. Ze wilden linksaf slaan richting Cuijk. Ze zag dat het verkeerslicht groen werd. De bestuurder reed toen rustig weg. Ineens voelde ze een enorme klap aan de linkerzijde van de auto. Ze kwamen tot stilstand en hoorde dat haar verloofde klaagde over pijn aan zijn been.
De getuige, mw. [getuige] verklaart op 25 september 2011 omstreeks 18.23 uur, dus kort na het ongeval 8 dat ze met haar man in hun personenauto, in de Mcdrive bij McDonalds stonden te wachten. Haar man bestuurde de auto en deed een bestelling.
Zij keek door het raam naar buiten. Ze keek in de richting van een kruispunt dat onder aan
de afrit van de A73 ligt. Ze zag een donkere personenauto aan komen rijden vanuit de
richting van Cuijk. Ze zag dat de bestuurder van de donkere personenauto het rode
verkeerslicht negeerde en door reed. Ze zag dat deze donkere personenauto tegen een Peugeot aan reed en ze zag dat de Peugeot aan de andere zijde van de rijbaan tegen een lantaarnpaal tot stilstand kwam. Ze zag ter plaatse dat de donkere personenauto een Mercedes betrof en dat de bestuurder van de Peugeot vast zat met zijn been.
Uit een voorlopige ontslagbrief 9 van prof. dr. C.J.H.M. van Laarhoven van het Universitair Medisch Centrum Radboud, gedateerd 29 september 2011, blijkt dat dhr. [slachtoffer] geboren op [1959], in het ziekenhuis opgenomen was van 25 september 2011 tot en met 29 september 2011 in verband met een hoogenergetisch trauma met de auto waarbij hij een acetabulumfractuur links en een os sacrumfractuur links heeft opgelopen. De patiënt mag gedurende zes weken zijn linkerbeen niet belasten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat zij door rood licht is gereden en de Peugeot niet tijdig heeft opgemerkt. Verdachte heeft verklaard dat ze het verkeerslicht heeft gezien. Verdachte heeft tevens verklaard dat ze vanaf rechts een personenauto aan zag komen rijden, maar dat het te laat was om nog te remmen of uit te wijken.
Uit de foto's bij het proces-verbaal van de analyse van het ongeval blijkt dat de verkeerslichten al van grote afstand waarneembaar zijn. Gezien de omstandigheid dat de Peugeot voor het linksaf slaan nog stil heeft gestaan voor het verkeerslicht en zich al op het kruisingsvlak bevond op het moment van de aanrijding, kan van een moment van korte onoplettendheid, zoals de raadsvrouwe betoogd, daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn.
De verklaring van verdachte dat het verkeerslicht voor haar groen was, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De beide inzittenden van de Peugeot verklaren dat het licht voor hen eerst rood was, dat ze gestopt zijn voor dat rode licht en zijn weggereden toen het licht groen werd. Getuige [getuige] verklaart dat ze naar buiten keek in de richting van een kruispunt dat onder aan de afrit van de A73 ligt. Ze zag dat de bestuurder van de donkere personenauto het rode verkeerslicht negeerde en door reed. Geconfronteerd met deze verklaringen verklaart verdachte dat het verkeerslicht voor haar gevoel groen was en dat ze het ook niet meer weet.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanwijzingen dat de getuige [getuige] haar aandacht niet geheel op de verkeerslichten had gericht. Haar echtgenoot deed een bestelling en zij keek naar buiten en zag dat de donkerkleurige auto het rode verkeerslicht negeerde en door reed.
Dat verdachte of de getuige [getuige] zouden zijn gehinderd door de laagstaande zon blijkt niet uit hun verklaringen. Verdachte en de getuige verklaren daarover zelf in het geheel niet en ook uit het technisch onderzoek blijkt niet dat een laagstaande zon een goed zicht op de verkeerslichten voor verdachte belemmerde.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte, terwijl zij een kruising/splitsing van wegen naderde, niet heeft gezien dat het voor haar geldende verkeerslicht rood was en is doorgereden terwijl een voor haar van rechts komende auto die kruising/splitsing opreed om linksaf te slaan.
Verdachte heeft ook die Peugeot niet tijdig opgemerkt. Zij heeft immers niet geremd en is niet uitgeweken, met de aanrijding tot gevolg. De heer [slachtoffer]heeft tengevolge van die aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Gelet op deze vaststellingen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Anders dan de raadsvrouwe van verdachte acht de rechtbank wel bewezen dat bij de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan als gevolg van het ongeval. Zulks blijkt uit de verklaring van de ziekenhuisarts en zijn eigen verklaring.
Het beschreven letsel levert naar het oordeel van de rechtbank naar gewoon spraakgebruik zwaar letsel op.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouwe van oordeel dat niet kan worden bewezen dat tengevolge van de aanrijding aan mevrouw [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De aard van haar blijkt slechts uit haar eigen verklaring en blijkt niet uit andere bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 25 september 2011 te Cuijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes), daarmede rijdende over de weg (de Beersebaan) en de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Beersebaan met een afrit (afrit 4) van de Rijksweg A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt :
verdachte heeft rijdende over de Beersebaan en gekomen bij het kruisingsvlak van die Beersebaan met een afrit van de Rijksweg A73 (afrit 4), een in haar richting gekeerd rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht niet opgemerkt en is vervolgens niet gestopt en heeft vervolgens een haar van rechts naderende personenauto (merk Peugeot) niet tijdig opgemerkt en geen voorrang verleend, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde personenauto (merk Mercedes) en/of die haar van rechts naderende personenauto (merk Peugeot), waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te
weten een acetabulumfractuur links een os sacrumfractuur links.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een geldboete van € 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis,
eventueel te voldoen in termijnen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht verdachte in geval van strafoplegging slechts een geldboete en een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen, gelet op haar leeftijd en haar persoonlijke omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden, zoals de draagkracht, van verdachte.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat tengevolge van de aanrijding twee personen gewond zijn geraakt, waarvan de bestuurder zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en uit het dossier is gebleken dat hij maanden later daarvan nog de gevolgen ondervond.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte, die een zeer respectabele leeftijd heeft, nooit eerder werd veroordeeld, zoals blijkt uit het haar betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister. Ook heeft zij er blijk van gegeven dat zij de ernst van het door haar aan de slachtoffers aangedane leed inziet en heeft zij haar verontschuldigingen aan de slachtoffers gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met een geldboete en een voorwaardelijk op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank zal deze bijkomende straf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c.
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 178, 179.
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt haar de volgende straf en bijkomende straf op.
Geldboete van EUR 600,00 subsidiair 12 dagen hechtenis. De geldboete desgewenst te voldoen in 6 termijnen van elk EUR 100,00 per maand.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van Lokven , voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 8 oktober 2012.
Mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal van de politieregio Brabant Noord, registratienummer PL21Z4 2011100755, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en afgesloten op 6 februari 2012, met bijlagen. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.
2 Proces-verbaal aanrijding, dossierp. 16.
3 Proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, dossierp. 54 en 55
4 Proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, dossierp. 34
5 Proces-verbaal verhoor verdachte, dossierp. 5.
6 Proces-verbaal verhoor betrokkene, dossierp. 11, 12.
7 Proces-verbaal verhoor betrokkene, dossierp. 9.
8 Proces-verbaal verhoor getuige, dossierp. 7.
9 Voorlopige ontslagbrief, dossierp. 70.