ECLI:NL:RBSHE:2012:BY2115

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845361-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijk ongeval op de Nijnselseweg

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 september 2011 te Nijnsel, gemeente Sint Oedenrode, betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een BMW, heeft de maximumsnelheid van 50 km/uur op de Nijnselseweg in ernstige mate overschreden door met een snelheid tussen de 112 km/uur en 120 km/uur te rijden. Dit roekeloze rijgedrag leidde tot een aanrijding met een fietser, genaamd [slachtoffer], die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende heeft afgeremd en niet tijdig tot stilstand heeft gebracht om de aanrijding te voorkomen. De officier van justitie beschouwde het gedrag van de verdachte als roekeloos en vorderde een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust onaanvaardbare risico's had genomen door met een snelheid die ver boven de toegestane snelheid lag te rijden, en dat hij daarmee de dood van de fietser op zijn geweten had. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de BMW van de verdachte uitgesproken, aangezien dit voertuig met behulp waarvan het feit is begaan, aan hem toebehoorde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845361-11
Datum uitspraak: 06 november 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2012 en 23 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 maart 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 23 oktober 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 september 2011, te Nijnsel, gemeente Sint Oedenrode,
als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk BMW) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nijnselseweg,
welk roekeloos en/of onvoorzichtig en/of onoplettend rijdgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen en daar
op die Nijnselseweg (zijnde een eenbaansweg met een dubbel doorgetrokken streep in het midden van de rijbaan tussen de twee rijstroken met uitzondering van dat deel van de weg waar zich onderbroken strepen bevonden voor overstekend verkeer),
binnen de bebouwde kom met een snelheid gelegen tussen de 112 km/uur en 120 km/uur, althans met een veel hogere snelheid dan de maximumsnelheid ter plaatse van 50 km/uur,
rijdend op de, gezien zijn rijrichting, rechterrijstrook van die (uit twee rijstroken bestaande) eenbaansweg,
terwijl een fietser, genaamd [slachtoffer] doende was, komende, gezien verdachtes rijrichting, van links, middels de linkerrijstrook, naar rechts de weg over te steken ter hoogte van een onderbroken streep in het midden van die weg,
het door hem bestuurde motorrijtuig niet voldoende heeft afgeremd en/of tijdig tot stilstand heeft gebracht teneinde een aanrijding met die fietser te voorkomen en/of met een snelheid gelegen tussen de 92 km/uur en 98 km/uur, althans met (zeer) hoge snelheid, tegen die fietser is aangereden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] werd gedood,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden door op de Nijnselseweg te rijden met een snelheid gelegen tussen de 112 km/uur en 120 km/uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de maximumsnelheid van 50 km/uur die ter plaatse op de Nijnselseweg is toegestaan;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 175 lid 1 sub a en/of lid 2 sub 2 en/of lid 3 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie is van mening dat de mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 1994) voor verdachte moet worden gesteld op de zwaarste vorm: roekeloosheid.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bestrijdt dat de mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 voor verdachte gekwalificeerd kan worden als roekeloosheid, nu geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat er bij verdachte sprake was van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid dat voor roekeloosheid is vereist. De verdediging voert hiertoe het volgende aan.
Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte te hard heeft gereden en harder dan de toegestane snelheid, maar niet kan worden bewezen dat dit 112 à 120 km per uur was, danwel wat de exacte snelheid is geweest. Een berekende snelheid van 112 à 120 km per uur staat weliswaar in het proces-verbaal van de VerkeersOngevalsAnalyse (hierna: VOA), maar dit betreft een indicatieve snelheid op basis van een simulatie die de werkelijkheid het dichtst zal hebben benaderd. Dit onderzoek is op veel veronderstellingen gebaseerd. Daarnaast zijn er verklaringen van getuigen die verklaren dat verdachte (veel) te hard heeft gereden, maar ook uit die verklaringen kan niet worden afgeleid hoe hard verdachte precies reed.
Voorts voert de verdediging aan dat voornoemde snelheidsovertreding de enige verkeersfout is die verdachte op de Nijnselseweg heeft gemaakt en dat de verkeerssituatie op de Nijnselseweg, met name wat betreft de geldende maximumsnelheid, in ieder geval destijds onduidelijk was. Daarnaast voert de verdediging aan dat de ernstige gevolgen van het ongeval op zichzelf niet bijdragen aan de vraag of er schuld is in de zin van artikel 6 WVW 1994, dan wel bepalen welke mate van schuld aan de orde is.
Voor wat betreft een bewezenverklaring met betrekking tot de hoge, althans aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.1
Vaststaande feiten
Op 29 september 2011 om 12.38 uur ontving de regiopolitie Brabant-Noord de melding dat er een aanrijding met letsel had plaatsgevonden op de Nijnselseweg.2 Deze weg is gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Nijnsel in de gemeente Sint Oedenrode.3 Bij het ongeval waren de bestuurder van een personenauto van het merk BMW type 316i en van een fiets van het merk Wheeler type 5900 ATB betrokken.4
Het ongeval vond gezien de rijrichting van de BMW plaats op een nagenoeg recht weggedeelte van de Nijnselseweg. De rijbaan was door middel van een dubbele ononderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken, met uitzondering van dat deel van de weg waar zich onderbroken strepen bevonden voor overstekend verkeer. Rechts naast de rijbaan was, gezien vanuit de Oostelijke Rondweg, een berm gelegen en vervolgens een verharding welke leidde naar diverse woningen en bedrijven, welke rechts naast de rijbaan van de Nijnselseweg waren gelegen. Naast de rijbaan lag aan de linkerzijde een berm die door middel van een trottoirband was gescheiden van de rijbaan. In deze berm waren bomen geplaatst. Links naast de berm was een fietspad gelegen, bestemd voor fietsers in beide rijrichtingen. In de linker berm waren tevens diverse doorsteken gelegen welke verbindingen vormden tussen het fietspad en de rijbaan van de Nijnselseweg.5 In de rechterberm van de Nijnselseweg was het Bord J37 van de bijlage 1 van het RVV 1990 geplaatst. Dit bord was voorzien van een onderbord met de tekst "uitrit".6
De BMW reed over de Nijnselseweg, komende vanuit de richting Oostelijke Rondweg en rijdende in de rijrichting van de Lieshoutseweg. De fietser reed over het parallel aan de Nijnselseweg gelegen fietspad, komende vanuit de richting van de Lieshoutseweg en rijdende in de richting van de Oostelijke Rondweg. Gezien vanuit de rijrichting van de BMW stak de fietser de rijbaan van de Nijnselseweg van links naar rechts over.7 Hij deed dit, gezien vanuit de rijrichting van de BMW, via de linkerrijstrook ter hoogte van een onderbroken streep in het midden van die weg.8 De bestuurder van de BMW trachtte door een noodremming de botsing met de overstekende fietser te voorkomen, maar botste met de linkervoorzijde van de BMW tegen de rechtervoorzijde van de fietser.9
Verdachte bestuurde op het moment van de botsing voornoemde BMW.10 De fietser bleek [slachtoffer] te zijn.11 Hij raakte door dit ongeval zodanig ernstig gewond dat hij als gevolg van die verwondingen op 29 september 2011 overleed.12
Schuldvraag
De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daartoe komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Op grond daarvan valt volgens de Hoge Raad niet in zijn algemeenheid aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de tenlastelegging komt naar voren dat verdachte in dat opzicht met name drie verwijten worden gemaakt waarop zijn schuld aan het ongeval zou berusten, namelijk dat hij de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, dat hij het door hem bestuurde motorrijtuig (gelet op de situatie) niet voldoende heeft afgeremd en niet tijdig tot stilstand heeft gebracht teneinde een aanrijding met de fietser te voorkomen en dat hij met een zeer hoge snelheid tegen die fietser is aangereden.
Snelheid
Met betrekking tot de door verdachte gereden snelheid overweegt de rechtbank als volgt.
In de snelheids & vermijdbaarheidsanalyse behorend bij het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (verder: VOA) van 31 december 2011, dat is opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], wordt aan de hand van analyse van het aangetroffen remsporenbeeld berekend dat de BMW direct voorafgaand aan het ongeval gereden heeft met een snelheid van minimaal 112 km/uur en maximaal 120 km/uur.13
[verbalisant 1], forensisch technisch rechercheur, welke betrokken is geweest bij de totstandkoming van de VOA en door wie de snelheids- en vermijdsbaarheidsanalyse en de meetresultaten remproeven in de VOA zijn opgesteld, verklaart hierover bij de rechter-commissaris onder meer het volgende:
Ik heb op dit moment zeker zeven jaar ervaring met het opmaken van verkeersongevallenanalyses. De remproeven zijn uitgevoerd volgens de forensisch technische (FT) normen (730.01). Dit zijn richtlijnen voor het nemen van remproeven.
De FT normen zien onder andere op het gebruik van het ongevalsvoertuig, weersomstandigheden (regen of zon), de soort asfaltlaag, merk en type banden. De remproeven zijn uitgevoerd met de ongevalsauto. De banden zijn niet verwisseld. Het onderzoek bestaat eruit dat de remsporen worden nagebootst. De proeven zijn om en nabij de plaats delict uitgevoerd. Ideaal zou zijn om op exact dezelfde plek een remproef uit te voeren maar de FT normen schrijven voor dat je niet over bestaande remsporen heen mag remmen. Je mag ze wel kruisen. Je zoekt wel bewust naar een plek die lijkt op de plaats delict en zo dicht mogelijk daarbij. Het kan zijn dat de remproeven op de andere weghelft zijn gedaan. Ik weet zeker dat we de proeven in dezelfde rijrichting van het ongeval hebben uitgevoerd en het is zondermeer op dezelfde weg geweest.14
[verbalisant 2] verklaart bij de rechter-commissaris over de VOA onder meer het volgende:
De staat van de auto was ten tijde van de door ons uitgevoerde remproeven vergelijkbaar met de auto ten tijde van het ongeval. Het was een standaard BMW. Het was die dag mooi weer. Bij de avondsessie van de remproeven was het nog steeds mooi weer. De omstandigheden waren nagenoeg hetzelfde als ten tijde van het ongeval zelf. Het kan zijn dat de temperatuurverschillen van de lucht en het asfalt een rol hebben gespeeld maar dat zal een minimaal verschil hebben gegeven. Wij hebben de remproeven gedaan volgens de FT normen. De remvertragingsmeter MAHA VZM-300 is de gebruikelijke meter. Wij hebben bij de zes remproeven niet de snelheid gereden die het ongevalsvoertuig vermoedelijk heeft gereden. Dat doen we nooit en dat heeft te maken met onze eigen veiligheid. Omdat we een lagere snelheid aanhouden, slijten de banden ook aanmerkelijk minder als gevolg van onze remproeven. Daarom zijn de remproeven wel representatief. Het klopt dat de remproeven niet mogen plaatsvinden op de exacte plaats van het ongeval, dat wil zeggen; we mogen de oorspronkelijke remsporen niet overschrijven, we mogen ze wel kruisen. De remproeven hebben plaatsgevonden parallel aan het remspoor dat er al lag, maar in elk geval ernaast. Ik werk al 28 jaar in dit vak. Als ik kijk naar de auto van de verdachte dan ga ik er zondermeer vanuit dat verdachte de door ons berekende snelheid moet hebben kunnen halen. Deze auto is een 316 auto met een 1800 cc motor. Dat is een krachtige motor. Mijn conclusie is dat de verdachte op het eerste moment van remmen een snelheid had van minimaal 112 kilometer per uur.15
[getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] die op 29 september 2011 getuige zijn geweest van het ongeval op de Nijnselseweg verklaren over de snelheid van verdachte bij de politie en bij verhoor door de rechter-commissaris het volgende:
[getuige 1]:
Ik woon op [adres]. Omstreeks 12.30 uur stond ik buiten voor mijn woning. Vanaf de voorkant van mijn woning heb ik zicht op de Nijnselseweg. Er kwam verkeer vanuit de richting van Sint Oedenrode. Ik zag een fietser oversteken, vanaf het fietspad naar de andere kant van de weg. Het fietspad ligt, vanuit mijn woning gezien, aan de andere kant van de weg. Ik zag dat de fietser tegen de auto aan klapte. Ik zag daarna veel rook en ik hoorde een knal. Tevens hoorde ik gierende remmen.16
De auto, die voor mij van links kwam, viel mij op omdat hij heel hard reed. De auto maakte veel herrie. Ik volgde die auto een paar seconden en twee of drie honderd meter verderop gebeurde het ongeval. Ik volgde de auto en zie in mijn ooghoek en in een schim de fietser tussen de bomen staan of fietsen. Op het moment dat ik die fietser zag dacht ik van: "oh, hij heeft hem. Dat gaat mis." Toen gebeurde het ongeval. Ik zag de fietser twee maal door de lucht gaan boven de auto. De auto reed niet bepaald zachtjes. Ik denk ver over de 100 km per uur. Daar ben ik zeker van. Tussen het moment van remmen en de botsing lag een fractie van een seconde.17
[getuige 2]:
Vandaag, op donderdag 29 september 2011, omstreeks 12.30 uur, kwam ik bij een kennis naar buiten. Deze kennis woont op de [adres] in Sint Oedenrode. Ik stond daar voor de woning. Ik zag toen dat er een grijze BMW, vermoedelijk een 3 serie, over de rotonde reed, de Nijnselseweg op. De auto kwam naar mij toe gereden. Het viel mij op dat de auto erg hard reed. Toen de auto mij passeerde reed de auto zeker boven de 100 kilometer per uur. Ik zei nog tegen de kennis van me dat die BMW erg hard reed. Ik zag dat er een fietser de weg overstak. De fietser kwam van het fietspad gereden dat parallel aan de rijbaan ligt en stak over in de richting van de aldaar gelegen bedrijven. De fietser stak over recht tegenover een aldaar gelegen bedrijf. Ik zag allemaal rook afkomstig van de banden van de BMW. Ik zag vervolgens dat een aanrijding plaatsvond tussen de BMW en de fietser. Ik zag dat de fietser wel vier tot vijf meter boven de auto uit door de lucht vloog. Ik zag de fiets ook door de lucht vliegen. Ik dacht meteen dat het onmogelijk was dat die fietser nog zou leven.18
Ten tijde van het ongeval stond ik buiten de woning met mevrouw [getuige 1]. Op de Nijnselseweg was het niet druk. Op de rotonde hoorde ik al dat een auto gas bijgaf en ik zei nog tegen [getuige]: "Moet je eens kijken, wat een gek." Het eerste moment dat ik de fietser zag was het moment dat de botsing plaatsvond. Ik hoorde heel hard remmen, ik keek en ik zag een persoon door de lucht vliegen. Toen de auto mij voorbij reed, reed hij nog op volle snelheid. Ik zag dat het een oudere BMW was en ik zag dat er een jonge gast in zat en ik zag ook dat hij hard reed. Ik hoorde ook aan het geluid van het gas geven, van de motor dat hij hard reed. Ik had dat dus al gehoord en gezien op die rotonde. Het klopt dat ik heb gezien dat de auto zeker 100 km per uur reed toen hij mij passeerde. De raadsvrouwe vraag mij of ik een onderscheid kan maken tussen een auto die 80 km per uur rijd en een auto die 100 km per uur reed. Ik kan echt wel het onderscheid maken tussen deze snelheid, ik heb zelf heel veel kilometers afgelegd in de auto. Deze jongen reed echt veel te hard.19
[getuige 3]:
Ik kwam met de fiets vanaf Sint Oedenrode en ik zag dat er een fietser vanuit de richting van Nijnsel kwam. Ik zag dat de fietser de Nijnselseweg over stak en ik hoorde gelijk een auto met gierende banden remmen. De auto kwam uit de richting van Sint Oedenrode. Ik fietste op ongeveer 200 meter afstand. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat de fietser voor de auto lag.20
De Nijnselseweg is voor mij een bekende weg. Er was op het moment van het ongeval niet veel verkeer op de weg. Ik vind het ook moeilijk om in te schatten hoe ver ik van de botsing tussen de auto en de fietser verwijderd was. De raadsvrouwe houdt mij voor dat ik bij de politie heb gezegd dat ik op ongeveer 200 meter afstand fietste. Ik denk inderdaad wel dat ik dat zo gezegd heb en dat zal ook wel de waarheid zijn. De raadsvrouwe houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik heb gezien dat de fietser de auto raakte. Dat klopt niet, ik heb dat niet gezien. Ik heb waargenomen dat de bestuurder van de auto hard moest remmen. Dat was het eerste moment dat het rijgedrag van de bestuurder mij opviel. Ik zag de fietser de bocht maken om over te steken en vrijwel tegelijkertijd, enkele seconden later, hoorde ik de auto hard remmen. Omdat de bestuurder hard moest remmen heb ik geconcludeerd dat hij te hard reed.21
Op grond van de hiervoor genoemde snelheids & vermijdbaarheidsanalyse, de hierop gegeven toelichting door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij de rechter-commissaris en de bij de berekende snelheid passende verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan het resultaat van de berekende snelheid.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval gereden heeft met een snelheid van minimaal 112 km/uur en maximaal 120 km/uur.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij direct voorafgaande aan het ongeval ongeveer 80 km/uur heeft gereden niet juist kan zijn, te meer nu uit de snelheids & vermijdbaarheidsanalyse blijkt dat indien verdachte op exact dezelfde wijze gereageerd zou hebben als dat hij gedaan heeft ten tijde van het ongeval, het ongeval nog te vermijden was geweest bij een snelheid van maximaal 80 km/uur22.
Uit een aanvullend proces-verbaal Snelheidsanalyse van 29 februari 2012, dat is opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], is bovendien gebleken dat de snelheid van de BMW op het moment dat deze daadwerkelijk in botsing kwam met de fietser minimaal 92 km/uur en maximaal 98 km/uur was.23
De rechtbank stelt vast dat verdachte door direct voorafgaand aan het ongeval te hebben gereden met een snelheid van minimaal 112 km/uur en maximaal 120 km/uur de ter plaatse toegestane maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, nu de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorrijtuigen 50 km/uur24 bedraagt. De Nijnselseweg is immers gelegen binnen de bebouwde kom van Nijnsel25 en dit is en was ook kenbaar gemaakt door middel van het in de rechter berm geplaatst bord bebouwde kom Nijnsel.26
Conclusie aangaande de schuldvraag
Verdachte heeft direct voorafgaand aan het ongeval gereden met een snelheid van minimaal 112 km/uur en maximaal 120 km/uur . Hij heeft hierdoor de maximumsnelheid in ernstige mate overschreden. Vervolgens is verdachte met een zeer hoge snelheid van minimaal 92 km/uur en maximaal 98 km/uur tegen de fietser [slachtoffer] aangereden, omdat hij het door hem bestuurde motorrijtuig niet voldoende heeft afgeremd en niet tijdig tot stilstand heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door ter plaatse van het ongeval met een personenauto met een snelheid van minimaal 112 km/uur en maximaal 120 km/uur te rijden, zeer onvoorzichtig gedrag heeft vertoond, waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen.
Verdachte heeft gereden met een snelheid die ver boven de toegestane snelheid van 50 km/uur lag. Deze maximum toegestane snelheid had voor verdachte bekend moeten zijn. Verdachte had immers kort voor het ongeval het bord gepasseerd dat de bebouwde kom aangeeft. Het moet iedere automobilist bekend zijn dat - tenzij anders aangegeven - binnen de bebouwde kom een snelheid van 50 km/uur als maximum snelheid geldt. Verdachte reed bovendien volgens zijn eigen verklaring vaker over de Nijnselseweg.
Gelet op de omstandigheid dat er gezien vanuit de Oostelijke Rondweg rechts naast de rijbaan diverse woningen en bedrijven zijn gelegen, er naast de rijbaan aan de linkerzijde een berm ligt waarin bomen staan en in de linker berm tevens diverse doorsteken zijn gelegen welke verbindingen vormen tussen het fietspad en de rijbaan van de Nijnselseweg, had verdachte rekening moeten houden met het feit dat er andere verkeersdeelnemers, waaronder voetgangers en fietsers, zijn rijbaan konden betreden en/of oversteken, terwijl deze door obstakels als bijvoorbeeld de bomen ook nog eens pas in een laat stadium waarneembaar konden zijn. Van de door verdachte gestelde tegenligger die hem het zicht zou hebben benomen, is overigens uit het onderzoek ter terechtzitting en de daaraan ten grondslag liggende stukken op geen enkele wijze gebleken.
Door daar met een snelheid van meer dan twee keer de toegestane snelheid te rijden heeft verdachte welbewust onaanvaardbare risico's genomen. De mogelijkheid om te anticiperen is met een dergelijke snelheid - die slechts op de snelweg is toegestaan - uitermate beperkt. Bovendien zijn andere verkeersdeelnemers binnen de bebouwde kom niet bedacht op zulke snelheden.
De rechtbank komt op grond van de vaststaande feiten en de bewijsmiddelen die onder de kop 'snelheid' zijn weergegeven tot het oordeel dat verdachte op de Nijnselseweg te Sint Oedenrode roekeloos rijgedrag heeft vertoond dat heeft geleid tot de aanrijding met dodelijk gevolg voor het slachtoffer, zodat verdachte schuld heeft aan dat ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 29 september 2011 te Nijnsel, gemeente Sint Oedenrode, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig te weten een personenauto, merk BMW zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nijnselseweg, welk roekeloos rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen en daar op die Nijnselseweg zijnde een eenbaansweg met een dubbel doorgetrokken streep in het midden van de rijbaan tussen de twee rijstroken met uitzondering van dat deel van de weg waar zich onderbroken strepen bevonden voor overstekend verkeer, binnen de bebouwde kom met een snelheid gelegen tussen de 112 km/uur en 120 km/uur, rijdend op de, gezien zijn rijrichting, rechterrijstrook van die uit twee rijstroken bestaande eenbaansweg, terwijl een fietser, genaamd [slachtoffer] doende was, komende, gezien verdachtes rijrichting, van links, middels de linkerrijstrook, naar rechts de weg over te steken ter hoogte van een onderbroken streep in het midden van die weg, het door hem bestuurde motorrijtuig niet voldoende heeft afgeremd en tijdig tot stilstand heeft gebracht teneinde een aanrijding met die fietser te voorkomen en met een snelheid gelegen tussen de 92 km/uur en 98 km/uur, tegen die fietser is aangereden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] werd gedood, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden door op de Nijnselseweg te rijden met een snelheid gelegen tussen de 112 km/uur en 120 km/uur.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 4 jaren. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte roekeloos heeft gereden met een dodelijk slachtoffer als gevolg en met de strafverzwarende omstandigheid van de overschrijding van de maximumsnelheid. Voorts heeft de officier van justitie daarbij opgemerkt dat hij van oordeel is dat bij hantering van de oriëntatiepunten voor dit soort zaken, de strafverzwarende omstandigheid van overschrijding van de maximumsnelheid gelijkgesteld dient te worden met de strafverzwarende omstandigheid van het gebruik van alcohol. Tot slot vordert de officier van justitie verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen personenauto van het merk BMW en teruggave - voor zover gewenst - van de inbeslaggenomen fiets aan de nabestaanden van [slachtoffer].
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte coöperatief is geweest in het onderzoek, met zijn blanco strafblad, zijn jonge leeftijd, de impact die het ongeluk op hem heeft gehad en de omstandigheid dat hij een vaste baan heeft. Ook verzoekt de verdediging de rechtbank er rekening mee te houden dat verdachte detentieongeschikt is doordat hij lijdt aan PTSS (Post Traumatisch Stress Syndroom). De verdediging verwijst hiervoor naar de door haar overhandigde brief van de geestelijk begeleider van verdachte. Gelet op het voorgaande verzoekt de verdediging de rechtbank verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die van langere duur is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte voorts de maximale werkstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging jurisprudentie inzake vergelijkbare gevallen aangehaald.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de inbeslaggenomen goederen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het nadeel van verdachte in het bijzonder rekening houden met het volgende.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij roekeloos, met veel te hoge snelheid heeft gereden en dat [slachtoffer] hierdoor is overleden. Verdachte heeft ten opzichte van zijn medeweggebruikers geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel getoond. Hij heeft de maximumsnelheid in ernstige mate overschreden op een weg waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan.
Zijn rijgedrag heeft geleid tot de dood van [slachtoffer]. De nabestaanden van [slachtoffer] is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan, zoals door de echtgenote en de broer van [slachtoffer] is verwoord in hun slachtofferverklaringen. De rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan dit leed.
De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan de nabestaanden van [slachtoffer] aangedane leed inziet. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit in die zin dat het een grote impact op verdachte heeft gehad dat hij een ongeluk heeft veroorzaakt waardoor een ander is overleden.
Gelet op het roekeloze rijgedrag van verdachte, de strafverzwarende omstandigheid dat het ongeval mede is veroorzaakt doordat verdachte de vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en gelet op het ernstige gevolg van dit ongeval, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de oriëntatiepunten die door de strafsectoren van de rechtbanken in Nederland gebruikt worden voor de bestraffing van dit soort delicten.
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de geestelijk begeleider van verdachte ([naam geestelijk begeleider]) gestelde detentieongeschiktheid van verdachte in verband met de ontwikkeling van een PTSS, nu de rechtbank niet is gebleken dat de [geestelijke begeleider] op dat gebied deskundig is en nu de rechtbank uit het reclasseringsrapport van 7 december 2011 is gebleken dat er geen sprake is van psychische stoornissen of persoonlijkheidsstoornissen bij verdachte. De ontwikkeling van een PTSS bij verdachte en daarmee eventueel samenhangende detentieongeschiktheid is ook overigens niet aannemelijk geworden.
De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel is dat de strafverzwarende omstandigheid van overschrijding van de maximumsnelheid niet zonder meer gelijkgesteld dient te worden met de strafverzwarende omstandigheid van het gebruik van alcohol en dat de op te leggen gevangenisstraf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat naast een gevangenisstraf een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van lange duur als bijkomende straf dient te worden opgelegd, nu enerzijds de ernst van het begane delict en anderzijds de van deze straf te verwachten preventieve werking zulks rechtvaardigen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp (de BMW) vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp (de fiets) aan de nabestaanden van [slachtoffer] nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een personenauto merk BMW met het kenteken [kenteken] (goednr. 346715)
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: een fiets merk Wheeler 5900 Cross
(goednr. 347617) aan de nabestaanden van [slachtoffer].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 6 november 2012.
Mr. W.T.A.M. Verheggen is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant-Noord, district Meierij, registratienummer PL21XO 2011102311, gesloten op 6 december 2011, aantal doorgenummerde blz. 120 [ verder: eindpv].
2 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] op 30 september 2011, p. 34 van het eindpv
3 Het proces-Verbaal VerkeersOngevalsAnalyse BVH nummer 2011102311 opgemaakt op 31 december 2011 door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], aantal doorgenummerde blz. 45 [ verder: VOA van 31 december 2011], p. 5
4 VOA van 31 december 2011, p. 4
5 VOA van 31 december 2011, p. 5
6 VOA van 31 december 2011, p. 9
7 VOA van 31 december 2011, p. 4
8 VOA van 31 december 2011, p. 7, 11 en 12
9 VOA van 31 december 2011, p. 4
10 De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2012
11 De verklaring van getuige [getuige 4], p. 46 van het eindpv en de verklaring van getuige [getuige 5], p. 56 van het eindpv
12 Bijlage III bij de VOA van 31 december 2011: proces-verbaal schouw stoffelijk overschot opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] op 19 november 2011.
13 Bijlage I bij de VOA van 31 december 2011: de snelheids & vermijdbaarheidsanalyse
14 De verklaring van [verbalisant 1], forensisch technisch rechercheur, afgelegd bij verhoor door de rechter-commissaris op 19 juni 2012
15 De verklaring van [verbalisant 2], afgelegd bij verhoor door de rechter-commissaris op 19 juni 2012
16 De verklaring van [getuige 1] afgelegd op 29 september 2011, p. 42 van het eindpv
17 De verklaring van [getuige 1] afgelegd bij verhoor door de rechter-commissaris op 19 juni 2012
18 De verklaring van getuige [getuige 2] afgelegd op 29 september 2011, p. 44 van het eindpv
19 De verklaring van getuige [getuige 2] afgelegd bij verhoor door de rechter-commissaris op 19 juni 2012
20 De verklaring van getuige [getuige 3] afgelegd op 29 september 2011, p. 52 van het eindpv
21 De verklaring van getuige [getuige 3] afgelegd bij verhoor door de rechter-commissaris op 19 juni 2012
22 Bijlage I bij de VOA van 31 december 2011: de snelheids & vermijdbaarheidsanalyse
23 Het aanvullend proces-verbaal Snelheidsanalyse van 29 februari 2012 dat is opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (ongenummerd)
24 VOA van 31 december 2011, p. 9
25 VOA van 31 december 2011, p. 5
26 VOA van 31 december 2011, p. 9