RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Euro-Parking B.V., te Eindhoven, verzoekster
(gemachtigde: mr. M.J.G. Pennings),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. B. Timmermans en F. Holkamp).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Eindhoven Airport N.V., te Eindhoven.
Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft verweerder verzoekster gelast om vóór
20 augustus 2012 het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel Luchthavenweg 24 voor de exploitatie van een autoparkeerterrein te beëindigen en beëindigd te houden, onder verbeuring van een dwangsom van € 15.400,- per week, met een maximum van € 92.400,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij brief van 16 augustus 2012 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012.Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam A], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam B].
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter is bij de beoordeling van de zaak uitgegaan van de volgende, niet door partijen betwiste feiten en omstandigheden.
3. Bij besluit van 11 mei 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van een verzoek van derde-partij, verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat verzoekster het met het (voormalige) bestemmingsplan “Welschap A, herziening II” strijdige gebruik van het onderhavige perceel Luchthavenweg 24, bestaande uit het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerruimte ten behoeve van burgerluchtvaart, dient te beëindigen en beëindigd te houden. Het tegen dit besluit door verzoekster gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 19 januari 2012 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld (AWB 12/565).
3.2 Op 13 juli 2012 heeft derde-partij verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het aanbieden van parkeergelegenheid aan passagiers van Eindhoven Airport op het perceel Luchthavenweg 24. Een toezichthouder heeft vervolgens op 16, 17, 19 en
24 juli 2012 controles uitgevoerd op genoemd perceel naar de aanwezigheid van geparkeerde auto’s ten behoeve van gebruikers van flexwerkplekken. Tevens zijn controles uitgevoerd in het kantoorgebouw op aanwezigheid van als zodanig ingerichte en in gebruik zijnde kantoorruimtes. Bij brief van 26 juli 2012 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn constatering dat verzoekster onder de naam Euro-Parking B.V. en/of Euro-FlexOffice op het perceel Luchthavenweg 24 feitelijk een autoparkeerterrein met circa 110 parkeerplaatsen exploiteert en zijn voornemen om handhavend op te treden tegen dit gebruik aan verzoekster kenbaar gemaakt, indien verzoekster niet binnen één week het gebruik van het perceel als parkeerterrein zou beëindigen. Op 27, 30 en 31 juli 2012 en 1, 2, 3 en 6 augustus 2012 zijn opnieuw controles uitgevoerd. Vervolgens is het bestreden besluit genomen. Bij brief van 17 augustus 2012 heeft verweerder de begunstigingstermijn van het bestreden besluit verlengd tot één week nadat uitspraak is gedaan op het onderhavige verzoek.
4. Aan de orde is of er aanleiding bestaat het bestreden besluit te schorsen tot hierover in bezwaar is beslist.
5. Ten aanzien van het perceel Luchthavenweg 24 is het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Eindhoven Airport” van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven op 28 februari 2012 en in werking getreden op
28 april 2012. Het perceel heeft hierin de bestemming ‘Bedrijf-2’.
6. Ingevolge artikel 4.1 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften - voor zover hier van belang - zijn de voor ‘Bedrijf-2’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1
en 2, uitsluitend voorzover het betreft bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw, groothandelsbedrijven of bedrijven uit deze categorieën op een bouwperceel van tenminste 1.000 m², met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en detailhandel;
b. zelfstandige kantoren;
(…)
met de daarbijbehorende
(…)
q. parkeervoorzieningen; (…).
6.1 Ingevolge artikel 4.5.2, aanhef en sub i, van de planvoorschriften wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken en /of gebouwen ten behoeve van een parkeerbedrijf.
6.2 Ingevolge artikel 1.55 van de planvoorschriften wordt onder parkeerbedrijf verstaan het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen in een bebouwde voorziening of op een onbebouwde voorziening, anders dan voor werknemers en bezoekers van het eigen bedrijf. Het betreft in ieder geval autoparkeerterreinen en/of parkeergarages met SBI-code 5221 (SBI 2008).
7. Verzoekster heeft betoogd dat verweerder niet bevoegd was tot handhavend optreden tegen haar huidige bedrijfsactiviteiten. Zij heeft gesteld dat zij het gebruik van het terrein als commercieel parkeerterrein met ingang van 18 april 2012 heeft gestaakt. Naar aanleiding van een overleg met een medewerker van verweerders gemeente over de (on)mogelijkheden van de exploitatie van de door haar gehuurde kantoorruimte met parkeerterrein is zij medio juli 2012 gestart met het aanbieden van flexwerkplekken met gratis parkeerplaats. Enkele weken later is zij begonnen met het uitvoeren van reparaties aan auto’s, waaronder herstel van ruitschade, en het wassen van auto’s op het perceel. Ter zitting heeft verzoekster hieraan toegevoegd dat zij sinds enkele weken het terrein tevens gebruikt ten behoeve van haar autohandel onder de naam Aero Cars. Volgens verzoekster past het huidige gebruik van het kantoorgebouw en parkeerterrein binnen het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Eindhoven Airport” en is geen sprake meer van een exploitatie van een parkeerbedrijf. Verzoekster heeft daarbij nog vermeld dat het parkeerterrein nu aanzienlijk minder is bezet dan toen zij het parkeerterrein nog wel als parkeerbedrijf exploiteerde. Waar het terrein met ruim 120 parkeerplaatsen voorheen vrijwel geheel vol stond, zijn nu gemiddeld 20 parkeerplaatsen bezet met auto’s van huurders van de flexibele werkplekken of auto’s die worden gewassen, gerepareerd of bestemd zijn voor de handel.
8. Verweerder heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat verzoekster ter plaatse feitelijk nog steeds een parkeerbedrijf exploiteert in strijd met het in artikel 4.5.2, aanhef en onder i, van de planvoorschriften opgenomen gebruiksverbod. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op de bevindingen tijdens de controles in de maanden juli en augustus 2012, zoals vastgelegd in de daarvan opgemaakte verslagen. Volgens verweerder heeft de toezichthouder geen huurders van flexwerkplekken aangetroffen in de kantoorruimten en waren de kantoorruimten niet ingericht ten behoeve van een dergelijk gebruik. Verder heeft de toezichthouder niet geconstateerd dat diensten ten behoeve van automobilisten, zoals autocleaning, pechservice, autoglasservice en re-style reparaties, werden aangeboden en verricht op het buitenterrein. Met uitzondering van een lange tuinslang, zijn er geen materialen aangetroffen die ten behoeve van die werkzaamheden worden gebruikt, aldus verweerder.
9. Met betrekking tot de vraag of verweerder bevoegd was handhavend op te treden vanwege overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
10. Het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, berust op de overweging dat het gebruik van het perceel Luchthavenweg 24 voor het bedrijfsmatig aanbieden van parkeergelegenheid is verboden op grond van artikel 4.5.2, aanhef en onder i, van de planvoorschriften en als zodanig in strijd is met de aan de grond gegeven bestemming. Daarmee acht de voorzieningenrechter voldoende duidelijk dat de last betrekking heeft op het staken van een parkeerbedrijf, voor zover dit geen verband houdt met de aan de grond gegeven bestemming. Het parkeren van auto’s ten behoeve van zelfstandige kantoren en bedrijven genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1 en 2 op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Dit is desgevraagd door verweerder ter zitting bevestigd.
11. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat verzoekster het perceel Luchthavenweg 24 (nog steeds) als parkeerbedrijf gebruikt en daarmee het toepasselijke gebruiksverbod in het bestemmingsplan heeft overtreden. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
12. Bij het nemen van een handhavingsbesluit rust op verweerder de plicht om voldoende feiten te stellen die handhavend optreden rechtvaardigen.
13. In de verslagen van de in juli en augustus 2012 uitgevoerde controles op het perceel Luchthavenweg 24 heeft de toezichthouder van verweerder onder meer vermeld dat in de ruimte op de begane grond, langs het kantoor van Euro-FlexOffice, een aantal flexwerkplekken zijn opgesteld, bestaande uit een tafel uit de voormalige kantine en daarbij een of meerdere stoelen. In de rest van het gebouw zijn geen flexwerkplekken geconstateerd. De toezichthouder heeft bij de controles geen huurders van flexwerkplekken aangetroffen. Bij de controle op 2 augustus 2012 is geconstateerd dat, links van de ingang nabij een al eerdere aanwezige buitenkraan, een groene kast met een waterslang is aangebracht. Tijdens de controles zijn op het buitenterrein auto’s aangetroffen, in aantal variërend van 21 tot 37. De kentekens van deze auto’s zijn niet genoteerd en van slechts een paar auto’s zijn kentekens op foto’s zichtbaar. Verder is op foto’s een bord zichtbaar met de tekst ‘Euro-FlexOffice’. Bij de verslaglegging zijn wel aantallen auto’s genoemd en is in voorkomende gevallen aangegeven dat een deel van de auto’s ook bij een eerdere controle was aangetroffen.
14. In het kader van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster op 8 oktober 2012 afschriften van huurovereenkomsten en kwitanties betreffende de verhuur van flexwerkplekken op het adres Luchthavenweg 24 en kwitanties van autoservicediensten overgelegd. De huurovereenkomsten strekken, kort samengevat, tot de verhuur van flexibele tijdelijke kantoorruimte, gedurende een aantal dagen, in voorkomende dagen vrij op te nemen gedurende een bepaalde periode. Tevens heeft zij foto’s in het geding gebracht van autoservicediensten en van reclameborden, die naar deze diensten, haar handel in auto’s en de verhuur van flexwerkplekken verwijzen. Deze stukken dateren uit de maanden juli en augustus 2012.
15. Op basis van de in het dossier opgenomen verslagen van de in deze maanden uitgevoerde controles moet worden vastgesteld dat de toezichthouder van verweerder geen huurders van werkplekken heeft aangetroffen dan wel diensten ten behoeve van automobilisten heeft waargenomen. Eveneens stelt de voorzieningenrechter vast dat op basis van deze controles niet, bijvoorbeeld aan de hand van kentekens, kan worden vastgesteld of de aangetroffen auto’s toebehoren aan huurders van flexwerkplekken of aan klanten van verzoekster die het terrein bezoeken in verband met het uitvoeren van eenvoudige reparaties aan auto’s en het wassen van auto’s op het perceel. Op grond van de door verzoekster overgelegde stukken acht de voorzieningenrechter op voorhand niet uitgesloten dat deze auto’s toebehoorden aan huurders van flexwerkplekken of aan de hierboven genoemde overige klanten van verzoekster. Gelet op de onvolledige informatie in de controlerapporten van verweerder kan evenmin in redelijkheid van verzoekster worden verlangd dat zij aan de hand van haar administratie aannemelijk maakt dat alle aangetroffen auto’s toebehoren aan huurders van flexwerkplekken of aan haar overige klanten, zoals hierboven bedoeld.
16. Verweerder heeft ter zitting weliswaar een aantal omstandigheden vermeld, als indicatie dat verzoekster nog steeds een parkeerbedrijf exploiteert. Gewezen is onder meer op het niet marktconforme dagtarief voor verhuur van flexwerkplekken, het ontbreken van een advertentie op internet, de constatering dat auto’s een onafgebroken periode en ook buiten kantooruren op het terrein staan en het ontbreken van huurders. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dergelijke indicaties onvoldoende. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat het dagtarief van verzoekster niet marktconform is. Dat verzoekster op internet ten tijde van de behandeling van het verzoek geen melding maakt van haar verhuuractiviteiten wil nog niet zeggen dat verzoekster deze activiteiten niet ontplooit. Dat het parkeerterrein ook buiten kantooruren wordt gebruikt en dat geen huurders zijn aangetroffen leidt evenmin tot een ander oordeel reeds omdat niet valt in te zien dat de huurders verplicht zijn feitelijk gebruik te maken van de flexwerkplekken, laat staan dat verzoekster op basis van de overgelegde huurovereenkomsten bij machte is om dit gebruik af te dwingen.
17. Op basis van de overgelegde gegevens komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat vooralsnog niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is van overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften, waartegen verweerder handhavend kan optreden.
18. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, ter voorkoming dat verzoekster dwangsommen verbeurt, reeds voldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het bestreden besluit van 7 augustus 2012 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. De overige door verzoekster aangevoerde gronden, kunnen dan ook buiten bespreking worden gelaten.
19. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
20. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 7 augustus 2012 tot zes weken na bekendmaking van het
besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan
verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.