vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845187-12
Datum uitspraak: 26 september 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) in Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 augustus 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 september 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 juni 2012 te Velp, gemeente Grave, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de richting van de zij, althans het lichaam, en/of in de lip en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Ten aanzien van de poging tot doodslag.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer van het leven te beroven.
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is met het mes in de hand naar het slachtoffer toe gelopen en heeft daarmee in diens lip gestoken. Daarmee had zwaar letsel kunnen ontstaan. De lezing van verdachte dat het slachtoffer door te bukken aan zichzelf het letsel heeft toegebracht acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
De raadsman stelt dat er geen sprake is van opzet nu het slachtoffer heeft gebukt en aan zichzelf het letsel heeft toegebracht. Reeds op die grond zou vrijspraak moeten volgen. Indien de rechtbank dit verweer passeert dan stelt de raadsman dat er geen sprake is geweest van steken maar van snijden. De getuigen hebben geen steekbeweging gezien en er is sprake van een snijwond; niet van een steekwond. Ook op die grond dient vrijspraak te volgen. Mocht de rechtbank ook dit verweer terzijde schuiven dan stelt de raadsman dat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, omdat zijn cliënt, als hij dat had gewild, vanuit zijn achtergrond als getraind soldaat in het Russische leger het slachtoffer met gemak zwaar had kunnen verwonden.
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling bewezen op grond van het volgende.
De rechtbank acht het steken met een mes in de lip van het slachtoffer bewezen op grond van de verklaring van het slachtoffer, die zegt dat verdachte hem met een mes in zijn bovenlip stak, ondersteund door de verklaring van[getuige 1] die verdachte met een mes in de hand heel hard naar het slachtoffer ziet toe rennen, en door de verklaring van [getuige 2] die verdachte met het mes in de hand een steekbeweging naar het slachtoffer ziet maken. Deze verklaringen worden ondersteund door de medische verklaring, die melding maakt van een wond in de bovenlip van het slachtoffer die gehecht moest worden. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte door met een mes in de lip van het slachtoffer te steken willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar letsel zou bekomen. De lezing van verdachte dat het slachtoffer door te bukken de verwonding aan zichzelf heeft te wijten wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en acht de rechtbank ook niet geloofwaardig.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 05 juni 2012 te Velp, gemeente Grave, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met een mes in de lip van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
Vrijspraak ten aanzien van de poging tot doodslag. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 576,-- euro met niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van het overig gevorderde en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd eerder voor een geweldsfeit veroordeeld;
- verdachte heeft het onderhavige strafbare feit gepleegd kort na een eerdere veroordeling voor dat geweldsfeit;
- de mate van het leed dat aan het slachtoffer is aangedaan, te weten een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer;
- het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om een dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemens te gebruiken.
De rechtbank acht de geëiste straf passend en geboden en zal de mogelijke vreemdelingrechtelijke gevolgen van deze strafzaak voor verdachte niet meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 500,-- euro en kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van 76,- euro.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 500,-- euro omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 302.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
- de maatregel van schadevergoeding van EUR 576,00, subsidiair 11 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 576,-- (zegge: vijfhonderdzesenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 500,-- immateriële schadevergoeding en EUR 76,-- materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van EUR 576,-- (zegge: vijfhonderdzesenzeventig euro), te weten EUR 500,-- immateriële schadevergoeding en EUR 76,-- materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 26 september 2012.
6
Parketnummer: 01/845187-12
[verdachte]