ECLI:NL:RBSHE:2012:BX8065

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
241863 - HA ZA 12-68
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige politie-invallen en schadevergoeding

In deze zaak vorderde eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.P. van Knippenbergh, dat de rechtbank zou verklaren dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig had gehandeld door twee politie-invallen in haar bedrijfspand op 5 en 11 december 2007. De politie had deze invallen uitgevoerd op basis van informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) die suggereerde dat er een hennepkwekerij aanwezig was. Tijdens beide invallen werd echter geen hennep aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de eerste inval op 5 december 2007 rechtmatig was, omdat de politie beschikte over voldoende informatie om een redelijk vermoeden van schuld te hebben. De inzet van een groot team was gerechtvaardigd gezien de omstandigheden. Echter, de tweede inval op 11 december 2007 werd als onrechtmatig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de politie onvoldoende zorgvuldigheid had betracht, vooral omdat er na de eerste inval geen hennepkwekerij was aangetroffen en de informatie voor de tweede inval niet voldoende was om opnieuw op dezelfde schaal binnen te treden. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid van schade door de onrechtmatige tweede inval aannemelijk was en wees de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure toe. De Staat werd veroordeeld tot betaling van de door de gemeenschap geleden schade, nader op te maken bij staat, en in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 september 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 241863 / HA ZA 12-68
Vonnis van 19 september 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
tegen
de STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W. Heemskerk te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [X] en de Staat worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 april 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 augustus 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X] exploiteert in 2007 tezamen met de heer [Y] de [vennootschap] aan [adres] in [woonplaats].
2.2. Op zowel 5 als 11 december 2007 treedt het Bestuurlijk Interventie Team (een samenwerkingsverband waarvan de politie deel uitmaakt) binnen in het bedrijfspand in [woonplaats] op basis van het vermoeden dat in het pand een hennepkwekerij aanwezig is. Op geen van beide data wordt een hennepkwekerij aangetroffen.
2.3. [X] beklaagt zich bij de Commissie voor de politieklachten van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost over het feit dat de politie binnen zes dagen tweemaal met een 18-koppig team is binnengetreden in het bedrijfspand.
2.4. Op 25 oktober 2010 schrijft deze commissie in haar advies aan de korpsbeheerder onder meer het volgende:
“(…)De Commissie dient te onderzoeken, of de politie onzorgvuldig gehandeld heeft door binnen korte tijd tot twee maal toe een inval te doen in het bedrijfspand. Ook het grootschalige karakter van deze acties dient hierbij betrokken te worden.
(…)
‘De Commissie heeft begrepen dat de politieactie gebaseerd was op de informatie, die de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) had ontvangen, dat er in het bedrijfspand een hennepkwekerij zou zijn. De informatie was door de CIE als betrouwbaar aangemerkt. De Commissie gaat er van uit, dat deze informatie een voldoende argument was voor de inval. De Commissie tekent hierbij aan, dat ook voldaan was aan de formele vereisten voor het binnentreden van het pand. Ten aanzien van de tweede inval heeft de commissie echter haar bedenkingen. Het moge zo zijn, dat nieuwe informatie van de CIE voor de politie aanleiding vormde om het pand voor de tweede keer binnen te treden, de Commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de politie hierbij een grotere mate van zorgvuldigheid in acht had moeten nemen. De Commissie is van oordeel, dat de politie een en ander beter had moeten voorbereiden en voorafgaand aan deze tweede inval meer informatie had moeten vergaren. Omdat bij de eerste inval niets was aangetroffen was de kans, dat bij de tweede keer een omvangrijke kwekerij gevonden zou worden niet bijster groot. Met name had de politie nadere informatie kunnen inwinnen over de grootte van de kluis in het pand, waarover in de tweede informatietip aan de CIE werd gesproken. Ook had de politie de tweede keer kunnen kiezen voor een meer kleinschalige uitvoering van de doorzoeking zonder de hele buurt op stelten te zetten. (…)
Conclusie.
Na bestudering van het overgelegde dossier en onder verwijzing naar de toelichting en uitleg, die tijdens de hoorzittingen zijn gegeven, is de Commissie tot de conclusie gekomen, dat zij de klacht ten aanzien van de wijze waarop de tweede politie-inval plaats vond, gegrond acht. De overige klachtelementen acht de Commissie ongegrond. Evenmin acht de Commissie termen aanwezig om tot schadevergoeding over te gaan.
Advies.
De Commissie adviseert de Korpsbeheerder om de klacht gegrond te verklaren voor zover zij betrekking heeft op de tweede politie-inval. Ten aanzien van de overige klachtelementen adviseert de Commissie de Korpsbeheerder om deze ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de Commissie de Korpsbeheerder om niet over te gaan tot het toekennen van een schadevergoeding.
(…)”
2.5. Op 4 november schrijft de korpsbeheerder in een brief aan [X] onder meer het volgende:
“(…)
Na het lezen van het advies neem ik als korpsbeheerder het door de commissie geformuleerde advies onverkort over.
Ik acht de klacht ten aanzien van:
- de eerste inval ongegrond;
- de tweede inval gegrond;
- het grootschalig karakter van de actie ongegrond.
(…)”
3. Het geschil
3.1. [X] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens de gemeenschap bestaande uit de opgeheven [vennootschap], subsidiair jegens [X] als deelgenoot in de gemeenschap voornoemd heeft gehandeld door de politie-invallen zoals deze hebben plaatsgevonden op 5 en 11 december 2007, subsidiair de politie-inval van 11 december 2007;
2. de Staat zal veroordelen tot betaling van de door voornoemde gemeenschap geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [X] legt aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag:
- voor beide politie-invallen, althans voor de inval van 11 december 2007, bestond reeds voor aanvang geen rechtvaardiging in de vorm van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv.
- ook indien er sprake zou zijn van een redelijk vermoeden van schuld voorafgaand aan de invallen, is het optreden van de politie onrechtmatig, omdat de verdenking achteraf bezien ongefundeerd blijkt te zijn;
- indien het optreden niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, is de Staat op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de onevenredige nadelige gevolgen ten opzichte van de gemeenschap, omdat deze buiten het normale bedrijfsrisico vallen.
3.3. Het verweer van de Staat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De verklaring voor recht die [X] vordert heeft betrekking op onrechtmatig handelen jegens de gemeenschap, subsidiair jegens [X] als deelgenoot van die gemeenschap. Op grond van de hoofdregel van art. 3:171 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Nu tussen partijen niet in geschil is dat deze hoofdregel van toepassing is, gaat de rechtbank uit van de toepasselijkheid ervan en zal een eventuele toewijzing van de verklaring voor recht zien op onrechtmatig handelen jegens de gemeenschap.
4.2. In deze zaak staan vervolgens de vragen centraal of het politieoptreden op 5 december 2007 en/of 11 december 2007 in de [vennootschap] onrechtmatig was en of de mogelijkheid aannemelijk is dat door deze inval of invallen schade is ontstaan. De rechtbank zal daarom eerst achtereenvolgens het optreden op 5 december en op 11 december 2007 bespreken.
Het politieoptreden op 5 december 2007
4.3. De rechtbank stelt voorop dat uit art. 6:162 lid 2 BW volgt dat optreden op grond van een wettelijke bevoegdheid in beginsel een rechtvaardigingsgrond is die aan de gedraging - in dit geval de politie-inval in de [vennootschap] - haar onrechtmatige karakter ontneemt.
4.4. Op 5 december 2007 ontleende de politie haar wettelijke bevoegdheid om binnen te treden aan art. 9 van de Opiumwet. Op basis van deze bepaling hebben opsporings-ambtenaren toegang tot de plaatsen waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat zodanige overtreding wordt gepleegd. De politie baseerde dit redelijke vermoeden op bij de CIE (Criminele Inlichtingen Eenheid) binnengekomen informatie dat er in het pand een hennepkwekerij zou zijn. De CIE beoordeelde deze informatie als betrouwbaar. Daarnaast nam de politie direct voorafgaand aan het binnentreden een hennepgeur waar bij het pand. Naar het oordeel van de rechtbank kon de politie aan deze CIE-informatie in combinatie met een hennepgeur het redelijk vermoeden ontlenen voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de [vennootschap]. [X]s stelling dat het pand werd gecontroleerd door de brandweer en dat het energiebedrijf maandelijks de meterstanden opnam, doet daaraan niet af. Voor het binnentreden was dus een rechtvaardigingsgrond aanwezig.
4.5. Het gegeven dat bij de inval op 5 december 2007 een team van 18 mensen werd ingezet, levert naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op die het politieoptreden alsnog onrechtmatig maakt. Naast de politie bestond het team uit medewerkers van het nutsbedrijf en medewerkers van een bedrijf dat hennepplanten afvoert en vernietigt. Een team van 18 mensen is weliswaar omvangrijk, maar gerechtvaardigd gezien het vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij die mogelijk moet worden ontmanteld. Dat vervolgens geen plantage is aangetroffen, brengt niet met zich dat reeds daardoor de inval achteraf als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
4.6. Wat betreft het politieoptreden op 5 december 2007 is de conclusie dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. De gevorderde verklaring voor recht is daarom op dat onderdeel niet toewijsbaar. Daarmee komt de rechtbank toe aan de bespreking van het politieoptreden op 11 december 2007.
Het politieoptreden op 11 december 2007
4.7. Het politieoptreden op 11 december 2007 is wel als onrechtmatig aan te merken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.8. Slechts op basis van een aanvullende CIE-tip die na de eerste actie op 5 december 2007 binnenkwam en inhield dat de politie had moeten kijken in een in het pand aanwezige kluis, is de politie op 11 december 2007 op dezelfde grootschalige wijze binnengetreden als zes dagen eerder. De rechtbank overweegt dat deze enkele mededeling onvoldoende is om het redelijk vermoeden aan te ontlenen dat in het pand een hennepkwekerij aanwezig was. Omdat de eerste keer geen hennepkwekerij was aangetroffen, was de kans daarop de tweede keer minder groot. De tweede tip leverde weliswaar reden op voor nader onderzoek, maar zoals de Commissie voor de politieklachten ook heeft geoordeeld diende dit optreden zorgvuldiger te worden voorbereid. Zo had de politie nader onderzoek kunnen doen naar de omvang van de kluis. Er is bij het kadaster alleen geverifieerd of er een kluis in het pand was, maar er is nagelaten om onderzoek te doen naar de omvang ervan.
4.9. De rechtbank overweegt vervolgens dat als er al een redelijk vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij zou hebben bestaan, de grootschalige wijze van optreden op 11 december 2007 disproportioneel is. De inzet van een 18-koppig team dat opnieuw voor het nodige opzien en rumoer rond het pand zorgde, is niet te rechtvaardigen. De politie had na de eerste onsuccesvolle inval alle reden om de tweede keer behoedzamer te werk te gaan en had zich rekenschap moeten geven van de consequenties van een tweede inval in korte tijd voor het bedrijf van [X]. Indien de politie zorgvuldiger onderzoek had gedaan, had zij bovendien kunnen weten dat de kluis vanwege zijn beperkte omvang geen omvangrijke hennepkwekerij kon bevatten. Zoals de klachtencommissie ook heeft geoordeeld had de politie een grotere mate van zorgvuldigheid in acht moeten nemen. Aan de Staat kan worden toegegeven dat de klachtencommissie weliswaar een andere toets heeft uit te voeren dan de rechtbank, maar dat laat onverlet dat de feiten die aan de klachtencommissie zijn voorgelegd (en die tussen partijen vaststaan) ook de conclusie kunnen dragen dat de tweede inval onrechtmatig was.
4.10. Dit alles leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen wat betreft het politieoptreden op 11 december 2007.
Schade
4.11. [X] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure om vast te stellen wat de hoogte van de schade is die de gemeenschap heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat.
4.12. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aanwezig is. [X] stelt dat de politie-invallen haar bedrijf negatieve publiciteit hebben opgeleverd. Daardoor liepen inkomsten terug en is de verkoop van haar onderneming op het laatste moment niet doorgegaan. Daarnaast heeft zij tijdens de comparitie gesteld dat zij als gevolg van de invallen de huur van het pand niet meer kon betalen en daardoor huurachterstand opliep, de zonnebanken naar de stort heeft gebracht en zich gedwongen zag haar huis te verkopen.
4.13. Vooropgesteld dient te worden, dat de vordering uitsluitend betrekking heeft op de door de gemeenschap geleden schade. Voor zover de gestelde gedwongen verkoop van de privé- woning van [X] tot schade heeft geleid, is dat geen schade die de gemeenschap heeft geleden. Daargelaten of er een causaal verband is tussen het politieoptreden en de gedwongen verkoop van de woning, komt deze schadepost derhalve in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking.
4.14. Voor wat betreft de overige gestelde schadefactoren kan niet op voorhand gesteld worden dat die niet als schade van de gemeenschap door het politieoptreden op 11 december 2007 kunnen worden aangemerkt. Daarmee is de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk. Of en in hoeverre het politieoptreden op 11 december 2007 ook daadwerkelijk tot schade heeft geleid zal in de schadestaatprocedure uitgemaakt moeten worden.
Slotsom
4.15. De slotsom is dat de gevorderde verklaring voor recht alsmede de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zullen worden toegewezen.
4.16. Proceskosten
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht € 73,00
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.053,17
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens de gemeenschap bestaande uit de opgeheven [vennootschap] heeft gehandeld door de politie-inval zoals deze heeft plaatsgevonden op 11 december 2007,
5.2. veroordeelt de Staat tot betaling van de door voornoemde gemeenschap geleden schade, nader op te maken bij staat en de vereffenen volgens de wet,
5.3. veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.053,17 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 10 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.