ECLI:NL:RBSHE:2012:BX7305

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
776628
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van prestatietoeslag aan werknemer in strijd met goed werkgeverschap

In deze zaak vorderde de eiser, een rayonmanager bij Schoenenreus B.V., betaling van een prestatietoeslag die hem niet was toegekend. De eiser had op 4 april 2006 een arbeidsovereenkomst gesloten met Schoenenreus, waarin een winstdelingsregeling was opgenomen. In 2010 had Schoenenreus winst gemaakt, maar de eiser ontving geen prestatietoeslag, terwijl zijn collega’s deze wel kregen. Schoenenreus weigerde de toeslag met de argumentatie dat de eiser onvoldoende had gefunctioneerd, hoewel de arbeidsovereenkomst geen voorwaarden voor de prestatietoeslag stelde.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser, gezien de benaming van de toeslag, mocht verwachten dat deze afhankelijk was van zijn prestaties. Aangezien er geen criteria waren vastgelegd voor de toekenning van de prestatietoeslag, was de beslissing van Schoenenreus willekeurig en in strijd met goed werkgeverschap. De rechter concludeerde dat de eiser recht had op de prestatietoeslag, gelijk aan het bedrag van de winstuitkering die hij al had ontvangen. De kantonrechter veroordeelde Schoenenreus tot betaling van de prestatietoeslag, de wettelijke verhoging en de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van transparante criteria voor de toekenning van beloningen en de verplichting van werkgevers om zorgvuldig om te gaan met hun werknemers, in overeenstemming met artikel 7:611 BW, dat goed werkgeverschap vereist. De rechter stelde dat de beslissing om een werknemer een prestatietoeslag te onthouden niet willekeurig mag zijn en moet worden gemotiveerd op basis van duidelijke criteria.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 776628
Rolnummer : 11-7560
Uitspraak : 8 maart 2012
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
eiser,
procederend in persoon,
t e g e n :
Schoenenreus B.V.,
gevestigd te Uden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Kerkhof.
Partijen zullen verder worden aangeduid als '[eiser]' en 'Schoenenreus'.
1. De procedure
[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Schoenenreus is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens werden de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek en een akte uitlating producties aan de zijde van [eiser] gewisseld. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert betaling van een bedrag van € 5.000,- dan wel een bedrag gelijk aan de winstuitkering van Schoenenreus aan rayonmanagers Nederland over 2010, te vermeerderen met wettelijke verhoging, rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag.
Hij heeft op 4 april 2006 een arbeidsovereenkomst met Schoenenreus gesloten voor de functie van rayonmanager. In artikel 10 van de overeenkomst is een winstdelingsregeling neergelegd. Schoenenreus heeft in 2010 winst gemaakt. Collega-rayonmanagers hebben een winstuitkering over dat jaar gehad, en wel een winstuitkering van 0,06% van de winst voor belasting en een prestatietoeslag van 0,06%.
Schoenenreus weigert de winstdeling aan [eiser] uit te betalen, omdat hij onvoldoende zou hebben gefunctioneerd. In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is de winstdeling niet afhankelijk gesteld van het functioneren. Nadere voorwaarden zijn tussen partijen niet overeengekomen. Overigens heeft [eiser] niet onvoldoende gefunctioneerd. Hij heeft derhalve recht op de winstdeling.
2.2. Schoenenreus heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
[eiser] heeft in 2010 onvoldoende gefunctioneerd. Om die reden is hem aanvankelijk geen winstuitkering en prestatietoeslag toegekend. Inmiddels heeft Schoenenreus coulancehalve de winstuitkering gelijk aan 0.06% van de winst, zijnde € 2.463,-, aan [eiser] uitgekeerd.
De prestatietoeslag is niet aan hem uitgekeerd. Uit artikel 10 van de arbeidsovereenkomst blijkt dat de directeur verkoop de mogelijkheid heeft om een prestatietoeslag toe te kennen. Schoenenreus is derhalve niet tot uitkering ervan verplicht. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van de directeur verkoop.
De directeur verkoop heeft om haar moverende redenen besloten aan [eiser] over 2010 geen prestatietoeslag toe te kennen. Die redenen doen feitelijk niet ter zake. In casu houden deze verband met de ontevredenheid over het functioneren van [eiser]. [eiser] betwist dat hij niet naar behoren heeft gefunctioneerd. Deze discussie is echter niet relevant voor het onderhavige geschil, omdat het besluit van de directeur verkoop niet enkel hoeft te zijn gebaseerd op het functioneren.
2.3. Hetgeen partijen verder, bij repliek en dupliek, hebben aangevoerd zal, indien en voor zover van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat het volgende vast.
[eiser] heeft op 4 april 2006 een arbeidsovereenkomst met Schoenenreus gesloten voor de functie van rayonmanager. Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst luidt:
"10 Winstdeling
U komt met ingang van 2007 in aanmerking voor een winstdelingsregeling. De bruto winstuitkering bedraagt 0,06% van de winst voor belasting van Schoenenreus bv. De directeur verkoop heeft de mogelijkheid deze winstuitkering te verhogen met een zogenaamde prestatietoeslag van maximaal 0,06%. De betaling van de eventuele winstuitkering vindt in uw geval dan plaats bij de salarisbetaling medio april 2008."
3.2. [eiser] heeft bij repliek erkend dat Schoenenreus inmiddels een bedrag van € 2.463,-, zijnde de winstuitkering van 0,06% van de winst voor belasting als bedoeld in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, aan hem heeft betaald. Thans is derhalve nog in geding de vordering met betrekking tot de prestatietoeslag.
3.3. Schoenenreus heeft betoogd dat de regeling inzake de winstuitkering wordt beheerst door de zogenaamde "Winstdelingsregeling 2000", waarin onder meer is bepaald:
"Uitsluitingen/voorwaarden:
De medewerker (...) die onvoldoende functioneert, ontvangt geen winstuitkering en prestatietoeslag (...).
"Prestatietoeslag
Iedere direct-leidinggevende krijgt de beschikking over een totaalbedrag gelijk aan te betalen bedrag aan winstuitkering van eigen groep medewerkers (= 0,06% van de winst voor belastingen). De direct leidinggevende van ieder genoemde medewerker heeft de mogelijkheid genoemde winstuitkering te verhogen met een z.g. prestatietoeslag.
De hoogte van deze persoonlijke prestatietoeslag wordt door iedere direct leidinggevende bepaald aan de hand van de beoordeling van het persoonlijk functioneren, resultaten van het eigen verantwoordelijkheidsgebied.
De directie behoudt zich het recht voor om een extra bonus toe te kennen in het geval van bijzondere prestaties."
[eiser] heeft aangevoerd dat hij de Winstdelingsregeling 2000 nooit heeft ontvangen. Schoenenreus heeft dat niet betwist, maar aangevoerd dat hij daarmee wel bekend mag worden verondersteld. Zij heeft dit echter niet onderbouwd, zodat dat niet kan worden aangenomen. Bij dupliek heeft Schoenenreus voorts te kennen gegeven dat de Winstdelingsregeling 2000 in de onderhavige zaak geen rol speelt. Daarvan zal derhalve ook worden uitgegaan.
3.4. De stelling van [eiser] dat hij heeft begrepen dat de prestatietoeslag wordt uitgekeerd als het resultaat van Schoenenreus naar of boven verwachting is en dat deze toeslag dus ziet op de prestatie van Schoenenreus en niet op die van de individuele werknemer, is niet onderbouwd en ook niet aannemelijk. (Er zou dan immers weinig of geen reden zijn om een onderscheid te maken met de winstuitkering.) Deze stelling van [eiser] kan daarom niet worden aanvaard.
3.5. [eiser] heeft bestreden dat hij in 2010 onvoldoende heeft gefunctioneerd. Schoenenreus heeft volgehouden dat dat wel het geval was, maar heeft tegelijk betoogd dat dat niet relevant is, aangezien het - ingevolge artikel 10 van de arbeidsovereenkomst - om een discretionaire bevoegdheid van de directeur verkoop gaat om te bepalen of aan een werknemer een prestatietoeslag wordt toegekend en dat de redenen waarom de directeur verkoop heeft besloten om aan [eiser] geen prestatietoeslag over 2010 toe te kennen feitelijk niet ter zake doen. Ook andere omstandigheden kunnen daarbij van belang zijn, aldus Schoenenreus.
3.6. Er zijn kennelijk geen criteria vastgelegd op basis waarvan de prestatietoeslag wordt toegekend. De winstdelingsregeling is, zoals overwogen, niet relevant.
In het onderhavige geval gaat het niet om een speciale toeslag die aan een enkele werknemer wordt toegekend vanwege een bijzondere prestatie, maar kennelijk om een toeslag die alle rayonleiders hebben gekregen, op een enkele na, onder wie [eiser]. De beslissing om aan een rayonleider geen prestatietoeslag toe te kennen dient dan deugdelijk te worden gemotiveerd. Dat volgt uit het in artikel 7:611 BW neergelegde vereiste van goed werkgeverschap, dat met zich brengt dat Schoenenreus zich in haar relaties tot haar werknemers zorgvuldig dient te gedragen en geen willekeurig onderscheid tussen hen maakt. De beslissing welke werknemer wel en welke niet de prestatietoeslag over een bepaald jaar ontvangt mag niet worden overgelaten aan de willekeur van een leidinggevende.
Een deugdelijke motivering van een dergelijke beslissing is alleen mogelijk indien deze is gebaseerd op bepaalde criteria. De beslissing dient, met andere woorden, te kunnen worden beargumenteerd. Immers, een beslissing die niet op onderscheidende criteria is gebaseerd, is willekeurig.
3.7. Nu er geen criteria voor toekenning van de prestatietoeslag zijn vastgelegd moet worden uitgegaan van hetgeen een redelijk werknemer ten aanzien van de al dan niet toekenning van de prestatietoeslag van Schoenenreus mag verwachten. Op grond van de benaming van de toeslag - "prestatietoeslag" - mag een werknemer verwachten dat het al dan niet toekennen ervan afhankelijk is van de door hem geleverde 'prestatie', zijnde - in het algemeen - de door hem behaalde resultaten dan wel de door hem geleverde bijdragen aan het resultaat van de organisatie. Hij hoeft niet zonder meer te verwachten dat daarbij tevens het oordeel over zijn functioneren of andere (hem niet bekende) criteria relevant zijn.
3.8. Uit de door Schoenenreus als bijlage bij productie 2 overgelegde resultaten van de rayonmanagers blijkt dat de resultaten die door [eiser] in 2009 zijn behaald niet noemenswaard afwijken van die van de andere rayonmanagers. Schoenenreus heeft bij dupliek aangevoerd dat [eiser] geen, althans onvoldoende bijdrage aan de resultaten heeft geleverd, maar heeft dat niet onderbouwd. Schoenenreus verwijst naar de correspondentie die met [eiser] in 2010 is gevoerd. In de brief van 3 september 2010 aan [eiser] schrijft de directeur verkoop, mevrouw I. Meijers, onder meer:
"Als we binnen Schoenenreus praten over resultaat zullen we cijfer resultaten bedoelen tenzij anders vermeld. De resultaten van Schoenenreus tot nu toe zouden we niet willen betitelen als "goed". Hooguit als minder negatief dan voorgaande jaren. Omzettargets en loonkosten targets worden niet behaald. Binnen de groep van rayonmanagers presteer je gemiddeld. Als je doelt op resultaten in de vorm van winkelbeeld of kwaliteit van mensen verwijzen we naar je beoordeling, waarin we aangeven dat dit niet voldoende is".
3.9. Aangezien de door [eiser] in 2010 geleverde bijdrage aan het resultaat kennelijk als 'gemiddeld' moet worden aangemerkt, mocht [eiser], bij gebrek aan vastgelegde criteria voor toekenning van de prestatietoeslag, verwachten dat aan hem, net als aan de andere rayonmanagers, ook deze toeslag zou worden toegekend. Door dat niet te doen handelt Schoenenreus willekeurig en in strijd met goed werkgeverschap.
3.10. [eiser] heeft derhalve recht op de toeslag. De prestatietoeslag zal op hetzelfde bedrag worden gesteld als de winstuitkering ad € 2.463,-, aangezien het om hetzelfde percentage van de winst voor belasting gaat. Dit bedrag is toewijsbaar.
3.11. De wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de winstuitkering en de prestatietoeslag is toewijsbaar, gematigd tot 10%, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat eveneens de wettelijke rente over deze bedragen (en de verhoging) toewijsbaar is vanaf 1 mei 2011. Het beroep van Schoenenreus op een opschortingsrecht, op de grond dat het geen uitgemaakte zaak was dat [eiser] recht had op de winstuitkering c.q. de prestatietoeslag, wordt verworpen. Schoenenreus had zowel de winstuitkering als de prestatietoeslag in april 2011 gewoon aan [eiser] behoren uit te betalen.
In totaal is dan toewijsbaar € 2.463,- bruto plus € 492,60 aan wettelijke verhoging plus de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 mei 2011 tot de dag der voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over de winstuitkering ad € 2.463,- vanaf 1 mei 2011 tot de dag der voldoening, kennelijk (blijkens de conclusie van repliek) zijnde 14 september 2011.
3.12. Schoenenreus zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. (Aangezien [eiser] kennelijk zelf de conclusie van repliek en de laatste akte heeft opgesteld, zal hem slechts een beperkte bijdrage in de kosten van een gemachtigde worden toegekend.)
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Schoenenreus om aan [eiser] te betalen de bedragen van € 2.463,- bruto aan prestatietoeslag en € 492,60 aan wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 mei 2011 tot de dag der voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.463,- vanaf 1 mei 2011 tot 14 september 2011;
veroordeelt Schoenenreus in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 498,17, waarvan € 96,17 wegens explootkosten, € 202,- wegens griffierecht en € 200,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2012.
blad 5