RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2012
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
(gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
(gemachtigde G.M.M. Diebels)
Bij besluit van 20 mei 2011 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 28 mei 2011 ingetrokken.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 29 november 2011 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 30 januari 2012 heeft verweerder zijn besluit van 29 november 2011 gewijzigd, in die zin dat de WAO-uitkering wordt ingetrokken per 21 juli 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen en om verweerder in de gelegenheid te stellen om nader te reageren op de namens eiseres ingenomen standpunten.
Partijen hebben vervolgens over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
Partijen hebben vervolgens desgevraagd toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om een nieuwe zitting achterwege te laten. Daarom zal uitspraak worden gedaan op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van 24 februari 2012.
De rechtbank heeft het onderzoek op 12 juli 2012 gesloten.
1. De rechtbank stelt voorop dat het ingestelde beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht wordt mede te zijn gericht tegen genoemd besluit van 30 januari 2012. Het beroep tegen het bestreden besluit van 29 november 2011 zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres was laatstelijk werkzaam als verkoopster en viel op 29 juli 2000 uit als gevolg van klachten na een verkeersongeval. De aan eiseres met ingang van 28 juli 2001 toegekende (gedeeltelijke) WAO-uitkering heeft verweerder bij besluit van 1 februari 2008 per 1 april 2008 ingetrokken. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 16 juni 2008. Tegen dit besluit heeft eisers beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 mei 2009 (reg.nr. AWB 08/2542) heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
3. Op 30 mei 2009 heeft eiseres zich ziek gemeld nadat zij voor een tweede keer een verkeersongeval heeft meegemaakt.
4. Op 31 maart 2011 is eiseres onderzocht door de verzekeringsarts, welk onderzoek heeft bestaan uit een anamnese, een onderzoek van de psyche en een lichamelijk onderzoek. Volgens de verzekeringsarts is ten tijde van dit onderzoek sprake van ongeveer dezelfde belastbaarheid als die eerder door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) in voormelde bezwaarprocedure naar aanleiding van het besluit van 1 februari 2008 was vastgesteld. De verzekeringsarts heeft de voor eiseres geldende beperkingen neergelegd in een zogenoemde functionele mogelijkhedenlijst (FML).
5. Met inachtneming van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft verweerder aangenomen dat er sprake is van een zogenoemde Amber-situatie en heeft verweerder aan eiseres met ingang van 27 juni 2009 een WAO-uitkering toegekend.
6. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres, gelet op de door de verzekeringsarts opgestelde FML, in staat moet worden geacht om de door de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten, dat haar verlies aan verdiencapaciteit 9,35% bedraagt en dat de WAO-uitkering derhalve moet worden ingetrokken.
7. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder de WAO-uitkering van eiseres op goede gronden ingaande 21 juli 2011 heeft ingetrokken en overweegt daartoe, mede naar aanleiding van de door eiseres aangevoerde gronden, als volgt.
8. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en van de wijze van totstandkoming van de rapportages van verweerders verzekeringsartsen. Die rapportages bevatten geen inconsistenties en zijn voldoende concludent.
9. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naar aanleiding van het bezwaar van eiseres de verzekeringsarts B&B het dossier heeft bestudeerd. Voorts heeft de verzekeringsarts B&B bij zijn beoordeling betrokken de door hem opgevraagde informatie van de behandelend neuroloog dr. C.C.P. Verstappen, de neuropsycholoog drs. M.A.O. de Bijl en de psycholoog drs. E. Dobbelsteen. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat bij eiseres geen structurele afwijkingen zijn gevonden. De verzekeringsarts B&B acht geen argumenten voor een urenbeperking aanwezig en ook voor het overige onderschrijft hij de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
10. Voorts acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bekend was met de klachten van eiseres als gevolg van (onder meer) whiplash en dat eiseres geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan, mede gelet op de informatie van de artsen die eiseres hebben behandeld, moet worden afgeleid dat verweerder op bepaalde aspecten ten onrechte geen of te lichte beperkingen heeft gesteld.
11. De bevindingen in het door eiseres in beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts J.F.G. Wolthuis van 8 februari 2012 leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij kent de rechtbank betekenis toe aan de reactie van de verzekeringsarts B&B van 1 maart 2012, waarin onder meer is toegelicht waarom, anders dan Wolthuis meent, een onderzoek naar de nekfunctie van eiseres niet noodzakelijk is. De verzekeringsarts heeft immers de nekfuncties geobserveerd tijdens het spreekuur en had tevens de beschikking over informatie van de huisarts. Voorts stelt de verzekeringsarts B&B op inzichtelijke wijze vast dat de bevindingen van Wolthuis, die een onderzoek naar de nekfunctie heeft verricht, passen bij de voor eiseres gestelde beperkingen.
12. Met betrekking tot de vraag of voor eiseres een urenbeperking moet worden gesteld acht de rechtbank van belang de bevindingen van de verzekeringsarts B&B zoals die zijn weergegeven in zijn rapport van 16 november 2011. Volgens de verzekeringsarts B&B is een urenbeperking niet aan de orde omdat geen sprake is van een beperkte beschikbaarheid en (objectief vastgestelde) energetische klachten. Evenmin zijn er redenen uit preventief oogpunt om een urenbeperking te stellen, aldus de verzekeringsarts B&B. Aan de opvatting van Wolthuis dat er zeer consistente aanwijzingen zijn voor een beperkte duurbelasting kan de rechtbank niet de betekenis toekennen die eiseres daaraan gehecht wil zien, reeds omdat deze opvatting niet nader is onderbouwd. Aan de stelling van Wolthuis dat uit het neuropsychologisch onderzoek uit 2011 blijkt dat de medische situatie van eiseres is verslechterd kan de rechtbank evenmin voor deze beoordeling relevante betekenis toekennen. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de behandelend neuroloog van eiseres geen afwijkingen heeft vastgesteld. Weliswaar heeft de neuropsycholoog wel beperkingen vastgesteld, maar uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat bij een neuropsychologisch rapport de eis wordt gesteld dat de vastgestelde cognitieve deficiënties moeten zijn terug te voeren naar medisch vastgestelde stoornissen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 augustus 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BR6114). In dit geval is niet aan deze eis voldaan.
13. In de reactie van 23 maart 2012 van Wolthuis op het rapport van de verzekeringsarts B&B ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de in die rapportage gegeven beoordeling onjuist is. Daarbij acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de bevindingen van de neuroloog onjuist zijn. Het enkele feit dat niet vast staat of de proef van Romberg is uitgevoerd maakt dit niet anders.
14. De grief van eiseres dat verweerder niet heeft gehandeld volgens de richtlijn Medisch Arbeidsongeschiktheidcriterium (MAOC) volgt de rechtbank niet. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 8 juni 2007 (LJN: BA7131), waaruit volgt dat deze richtlijn te beschouwen is als een werkinstructie aan verzekeringsartsen, waarin de verschillende facetten van de door een verzekeringsarts te verrichten beoordeling aan de orde komen. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder met één van deze facetten onvoldoende rekening heeft gehouden. Met betrekking tot hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent het Verzekeringsgeneeskundig Protocol Whiplash wijst de rechtbank op de vaste jurisprudentie van de CRvB waaruit blijkt dat dit protocol slechts een hulpmiddel is bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2011, LJN: BV0040). Voorts is de rechtbank niet gebleken dat verweerder dit protocol onjuist heeft toegepast.
15. De rechtbank oordeelt dat de thans beschikbare gegevens een verantwoorde basis bieden voor de onderhavige oordeelsvorming. De rechtbank acht zich dan ook voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek door een deskundige, zoals door eiseres is verzocht.
16. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt zijn.
Voorzover eiseres onder verwijzing naar de bevindingen van Wolthuis heeft gesteld dat voor haar forsere beperkingen dienen te worden gesteld dan de verzekeringsarts heeft aangenomen en dat daarom de geduide functies niet geschikt zijn, kan deze beroepsgrond niet slagen. Daarbij verwijst zij naar hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit.
17. Eiseres heeft er voorts op gewezen dat het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten met ingang van 1 juli 2008 is gewijzigd. Volgens eiseres is deze wijziging nadelig voor haar en is het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden.
De rechtbank stelt vast dat gelet op het overgangsrecht zoals vastgelegd in artikel 12b, eerste lid, van het besluit van 24 juni 2008 (stb. 2008/254), de kennelijk door eiseres bedoelde wetswijziging niet op naar van toepassing is. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond. Voorts stelt de rechtbank op grond van de gedingstukken vast dat het maatmanloon niet is vastgesteld aan de hand van het sv-loon, maar door middel van indexatie van het voorheen gehanteerde maatmanloon.
18. Ook de grieven van eiseres die betrekking hebben op het document Basisinformatie CBBS, treffen geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier een handboek waarin aan verzekeringsartsen en arbeidskundigen aanwijzingen worden gegeven over de wijze waarop zij om dienen te gaan met het CBBS. Het staat verweerder vrij om een dergelijk handboek op te stellen. Voor zover eiseres van mening is dat verweerder, door gebruik te maken van dit handboek, in strijd handelt met jurisprudentie van de CRvB volgt de rechtbank dit niet. Het enkele feit dat verweerder een (nieuw) handboek heeft opgesteld betekent niet dat een beoordeling met behulp van het CBBS niet meer voldoet aan de door de CRvB voorgeschreven eisen met betrekking tot toetsbaarheid, transparantie en verifieerbaarheid (zie voor deze eisen onder meer de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004, LJN: AR4716 en 12 oktober 2006, LJN: AY9971). Voor het oordeel dat verweerder in iedere zaak het betreffende handboek zou moeten overleggen, ziet de rechtbank geen aanleiding. Een dergelijke vereiste vloeit ook niet voort uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van de CRvB.
19. Naar aanleiding van de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 januari 2012, LJN: BV1949 oordeelt de rechtbank dat de in de voorliggende casus niet vergelijkbaar is met het geval dat aan de orde was in genoemde uitspraak van de rechtbank Alkmaar, omdat verweerder de motivering van zijn besluitvorming niet heeft gebaseerd op het document Basisinformatie CBBS. Reeds om deze reden kan dan ook niet op gelijke wijze worden geconcludeerd als de rechtbank Alkmaar.
20. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat haar loon is uitbetaald per vier weken en niet per maand, zoals verweerder bij zijn besluitvorming heeft aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder deze fout heeft onderkend en – aan de hand van het juiste maatmanloon - opnieuw het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft berekend. Verweerder komt tot de conclusie dat eiseres op de datum in geding moet worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
21. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat met ingang van 21 juli 2011 de WAO-uitkering van eiseres wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
22. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
23. Daarnaast heeft eiseres om vergoeding van de kosten van de ingebrachte medische informatie van Wolthuis verzocht. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van deze verzekeringsarts voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze deskundige verslag heeft uitgebracht zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. De kosten van verzekeringsarts Wolthuis dienen op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, te worden vergoed overeenkomstig het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 kan voor de onderhavige rapportage ten hoogste een bedrag van € 81,23 per door de deskundige besteed uur voor vergoeding in aanmerking komen. Door verzekeringsarts Wolthuis is blijkens de in beroep overgelegde urenspecificatie in totaal (ongeveer) 5,5 uur besteed aan het opstellen van het medische verslag. Hoewel de verzekeringsarts € 150,00 per uur in rekening heeft gebracht, dient, gelet op het hiervoor genoemde artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, het door verweerder te vergoeden bedrag forfaitair op € 81,23 per uur te worden bepaald. De door verweerder te vergoeden kosten zullen derhalve in totaal worden vastgesteld op € 446,77.
24. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 dient te vergoeden.
25. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 29 november 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 30 januari 2012 gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 januari 2012;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 21 juli 2011 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast verweerder aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 41,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.320,77.
Aldus gedaan door mr. H.M.H. de Koning als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.